162

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Het Praatje van de Maand.

Soms hoort men aardige dingen. Bijvoorbeeld dezer dagen dit: Te Freiburg waren een paar menschen, die er zich aan ergerden, dat de nieuwe muziek maar geen genade in de oogen van de Freiburgers vinden kon en dat men er eenvoudig geen notitie van nam. Zij besloten toen een vereeniging op te richten die „Arbeitsgemeinschaft fur Neue Musik" gedoopt is. En, nu komt het aardige: het Gemeentebestuur vond de gedachte zoo prijzenswaardig, dat het onmiddellijk de gemeentelijke concertzaal gratis ter beschikking van de vereeniging stelde! Dat mag nog eens een voorbeeld heeten.

En, er gebeurde nog meer: allerlei solisten boden hun welwillende medewerking aan met het gevolg, dat het bestuur van de nieuwe vereeniging in staat geweest is tegen een toegangsprijs van een halve mark per concert twaalf middaguitvoeringen te geven van composities van Schönberg, Strawinsky, Ravel, Bela Bartok, Hindemith e.a. Dat alles is zeer in den smaak gevallen, de belangstelling is met ieder concert grooter geworden en dientengevolge heeft men voor het nieuwe seizoen reeds plannen gemaakt voor achttien middag- en avonduitvoeringen.

De Universal-Edition te Weenen, die zich vooral voor de moderne muziek buitengewoon verdienstelijk gemaakt heeft, bestaat vijf en twintig jaar en zal dezer dagen in verband met dit herdenkingsfeest een Feestboek uitgeven, waaraan verschillende Oostenrijksche en Duitsche musici hun medewerking verleend hebben. Langzaam maar zeker is de Maatschappij groot geworden; zij begon te werken in een tijd toen er moed voor noodig was voor de belangen van jonge vooruitstrevende componisten op te komen; maar zij ging zonder om te zien rustig haar gang, leverde uitmuntend werk af (de luxe partituren in zakformaat van de „Universal Edition" zijn eenvoudig niet te overtreffen) en zij heeft

het gewonnen; thans behoort zij tot de aanzienlijkste uitgeversondernemingen.

Belangrijke weken liggen achter den rug, weken waarin wij beroemde mannen te gast hebben. Eerst Igor Strawinsky en daarna den Italiaan Ottorino Respighi. De eerste is ongetwijfeld veel sterker, merkwaardiger verschijning dan de tweede, maar dat neemt niet weg, dat ook Respighi tot de componisten van dezen tijd behoort, welke recht op aller belangstelling hebben. En die heeft hij overal, zoowel te Amsterdam als te 's-Gravenhage gevonden.

De „Co-opera-tie" is uit Parijs teruggekeerd, blij met het succes dat drie vertooningen van Tristan und Isolde behaald hebben; de vertooning van Beatrijs — ik vind het wel pikant om het zelf te vertellen en mijn vijanden het genoegen niet te gunnen — heeft geen bijval gevonden. In de ontzaglijk groote ruimte kon het op de intimiteit berekende werk niet spreken en aangezien men niet voor een Fransche vertaling van den tekst had kunnen zorgen (dat zou immers veel te duur geworden zijn) begrepen de menschen van de heele geschiedenis geen zier; een paar bevriende Parijzenaars kwamen het ronduit getuigen, dat het hun geheel ontging.

Natuurlijk moet men bij de succes-verhalen van de Co-opera-tie het niet zoo opvatten, alsof de „Co-opera-tie" dien bijval ten deel gevallen is. Het waren leden van dat gezelschap met een gast (Urlus), die met het beroemde Parijsche Operaorkest onder leiding van Albert van Raalte vertooningen gegeven hebben welke zeer in den smaak gevallen zijn. Vooral Mevr. Liesbeth Poolman, Meisner en Urlus worden in de critieken eenstemmig met de grootste onderscheiding genoemd, en Albert van Raalte vindt bij iedereen bewondering voor de wijze waarop hij Tristan und Isolde gedirigeerd heeft.

Dat er nog wel meer goede Hollandsche operazangers en zangeressen te krijgen zouden zijn als de Operadirectie maar