192

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

al placht men inzonderheid zijn vertolking van Mozart te roemen, heeft hij natuurlijk hier verscheidene vrienden verworven, ook onder hen die weinig of niets voelen voor zijn muziek.

Met den componist zijn wij minder vertrouwd dan wij wel mochten wezen, enkel al uit wederkeerige belangstelling. Wij herinneren ons van zijn te zelden gegeven orkest- en strijkkwartet- en koorstukken, voornamelijk zijn solozangen met orkest en met piano, zijn subtiel-improvisatorische korte sonates voor viool en voor violoncel een zekere vaagheid — soms toch vermeden, bijvoorbeeld in een O bone Jesu, dat mij verraste door sprekenden eenvoud en mij maar even stoorde met een samengeknepen harmoniegang en een uit den stillen toon vallend exclamatorisch Miserere. Hij zal niet dikwijls geprezen worden om het stellige van sterk meesterschap. Eer doet hij denken aan te veel verlangens, die hij, geduldig, onverdroten, alle tot hun recht wil brengen. Maar zijn beproeven is heel ernstig en nauwgezet en het minst gericht op eenig doel van ijdelheid en zelfzucht. Men kan ook niet zeggen, dat hij hart en ziel door verstand laat onderdrukken, of schuwt wat conservatieveren melodie vinden, of warme fantasie mist; wel dat hij de consequenties van zijn beginselen, zooals eiken eisch van horizontaal polyphonie-volgen aandurft. Ongetwijfeld hebben ettelijke modernen hem overtroefd. Maar jongeren hadden 't gemakkelijker. Zij moeten hem hoogschatten, als een der oudste zoekers van het nieuwe, dat meer op hun dan op zijn jaren van ontvankelijkheidsmaximum en ook meer in hun dan in zijn omgeving ontgonnen lag. Ingenhoven is een eerbiedwaardig pionier en een als goed vaderlander in den vreemde genegenheidwekkende figuur.

v. W.

* * *

Verbetering.

Den vorigen keer zijn een paar zetfouten blijven staan, Diepenbrock's Due canzone dateeren van 1917 niet 1907. — Over Weber's ouvertures Freyschütz, Oberon en Euryanthe leze men: Hebben wij ze weer eens genoten, dan praten wij niet daarvan. Wij zouden veel te zeggen hebben, als ze wat lang wegbleven, maar dat kan niemand zich voorstellen.

mm mmiimiiiiimiiii min i i imiitmiiiiiiiiimi i Éi m

Het Praatje van de Maand.

Het seizoen is weer ten einde; de critici hebben voor enkele maanden de pen uit de hand gelegd, gaan wat verpoozing zoeken na maanden van zéér ingespannen, zeer enerveerenden arbeid. Ineens is het nu stil geworden in de muzikale wereld; nieuws valt er niet veel te vermelden. 's-Gravenhage en Rotterdam hebben het voorrecht gehad te kunnen zien naar een paar vertooningen van het Ballet van de Groote Opera uit Parijs, vertooningen die wel in den smaak gevallen zijn. Wie er met al te hooge kunstverwachtingen naar toe is gegaan zal een beetje teleurgesteld huiswaarts gekeerd zijn. Wie echter gegaan is in de hoop een keurig opera-ballet te aanschouwen, die zal zich opperbest geamuseerd hebben.

Te Amsterdam hebben wij in het eind van de vorige maand nog Willem Mengelberg als operadirigent gezien. In den Hollandschen Schouwburg is onder zijn leiding gegeven een marionetten-opera van den Spanjaard Manuel da Falla: „El Retablo de Maese Pedro". Eigenlijk mocht ik wel zeggen: een marionetten-operaatje, want het dingske duurt net even een half uur. Stukken van een dergelijken omvang brengen altijd bezwaren mee; hoe moet men de rest van den avond vullen? In Amsterdam had men die vraag gemakkelijk opgelost: men begon om half negen en had Vera Janacopulos, die in Falla's operaatje een belangrijke partij zong, gevraagd de