CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

133

eigendom van het geheugen, en dan heeft het geen doel meer, zoo gauw men het dus goéd kan zingen, heeft de oefening voor dit doel alle waarde verloren.

Het spreekt vanzelf dat men steeds in het oog moet houden, met welk soort leerlingen men op het oogenblik te doen heeft, of zeer jonge, of al wat rijper in leeftijd. Bij kinderen kan men niet een al te hooge graad van aandachtspanning verwachten, waardoor het noodzakelijk is, ernstige oefeningen te doen afwisselen met een of ander mooi lied of melodische oefening. Al brengt zulk een lied of oefening dan ook zeer weinig, dat tot volmaking van het technische hooren kan bijdragen, goed gekozen kan het een bijdrage worden voor ontwikkeling van het aesthetische hooren.

Dictaat kan in vrij groote klassen gegeven worden, waarbij het raadzaam is het gedicteerde, nadat het opgeschreven is, in koor te laten zingen, doch steeds er op bedacht te zijn, dat er allicht nagezongen wordt, wat anderen zingen. Men is dus wel verplicht het opgeschrevene van alle leerlingen na te zien, of steekproeven te nemen, door nu eens diè en dan weer een ander, het opgeschrevene geheel alleen te laten zingen.

Dictaat, dat is het in notenschrift vastleggen van klinkende muziek, is een zeer gewichtig hulpmiddel om het gehoor te ontwikkelen en de voorstellingskracht te versterken.

Om goed de waarde daarvan te beseffen hebben wij ons slechts helder voor te stellen, wat er gebeurt bij dat opschrijven van klinkende muziek.

Een of ander muziekstuk, lied of oefening wordt uitgevoerd, hetzij gezongen of gespeeld op een of ander instrument.

Voor het doel der oefening komt het er niet op aan, op welke wijze de muziek, die opgeschreven zal moeten worden, uitgevoerd wordt, doch voor een veelzijdige ontwikkeling kan het niet anders dan

vruchtdragend zijn, dat ook hier voor afwisseling gezorgd wordt.

Wanneer men nu eens op de piano voorspeelt, dan voorzingt (of met den mond fluit), op viool speelt, of welk instrument men maar ter beschikking heeft, zal men het opvattingsvermogen versterken en het voorstellingsvermogen eveneens.

Wordt nu een oefening voorgezongen, of voorgespeeld, zoo hoort een leerling dit natuurlijk, doch bij dit hooren moet hij zich rekenschap geven van hetgeen hij hoort, en dat maar niet zoo oppervlakkig, doch nauwkeurig tot in de kleinste bijzonderheden, want doet hij dat niet, zoo zal het onmogelijk blijken te zijn het gehoorde in notenschrift weer te geven.

Daar een goede volgorde en juiste indeeling ons werk al zeer vergemakkelijkt, is het bij dictaat ook zaak aan den leerling goed duidelijk te maken wat hij het allereerst te doen heeft bij het aanhooren van een voorgespeelde oefening.

Het beste en zekerste is wel: om eerst het toongeslacht vast te stellen, dus uit te maken, of het voorgespeelde in het duurof mol-geslacht staat.

Heeft hij zekerheid omtrent dit punt verkregen, dan moet hij de maatsoort trachten uit te vinden, en dit zal hem wel gelukken, zoo hij tracht vooreerst de teleenheden te erkennen, die met hand of voet te gaan medeslaan, en goed oplet welke teleenheden het sterkst worden gespeeld, welke sterkste momenten dan steeds het begin van een maat zullen aanwijzen.

Het is zeer raadzaam, ja zelfs noodig, dat men bij het voorspelen aanvankelijk die sterkste momenten wat overdreven moet aangeven, hetgeen later, wanneer de leerling weg-wijs is geworden, niet meer noodig is, en ook niet wenschelijk.

Is toongeslacht en maatsoort volkomen begrepen, dan kan het eigenlijke dicteeren pas beginnen, waarbij de leerling nu hoofdzakelijk te letten heeft op de toonsprongen, die in de melodische lijnen voorkomen,