238

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

penyst" die in de processie van het H. Sacrament meegespeeld had, van den pijper, „dat hi te Vastelavont gepepen heeft" en van de muzikanten, die zich voor den stedelijken raad op fioloens (violen) hadden doen hooren.

Toen prins Maurits in 1594 te Leiden kwam, werd de maaltijd ten stadhuize opgeluisterd door snarenspel, gezang, fluiten en kromhoorns. De namen van verschillende oude instrumenten kwamen nog voor op een lijst van den inventaris van het Huis Vianen, een bezitting van het geslacht Brederode. Ten jare 1567 werden daar genoemd: „ongesnaerde ginternes (gitaars) en luyten, vier cromhoirne, een citert, twee luyr ofte zackpypen daervan d'eene met fluweel is ende d'ander met leer, drie cinckèn (cornetten), een fagot, drie tambourinpijpen in custodiën (foudralen), twee clauersimbelen (clavecimbalen), een basconter en een hantpype, een bruloftspype mit drie gaten mit een houtgen van brizelie (Brazilië?) omme op de tromme te slaen, twee instrumenten in manieren van blaesbalcken, thien oude geschreven musicqboeken mit noch andre copien van musicken en een deel tabulature. Enz."

Dr. J. P. Heye, die een studie van de oude muziekgeschiedenis maakte, meende uit dezen inventaris van het adellijk geslacht Brederode te mogen opmaken, dat de meeste aanzienlijke Nederlandsche families destijds verzamelingen van muziek en muziekinstrumenten bezaten. De belooningen, door zulke bewoners van kasteelen en ook door stedelijke vroedschappen aan rondreizende meistreels en muzikanten uitgereikt, waren intusschen poover genoeg. Zij bevestigden de daadzaak, dat een musicus dier dagen bij zijn vak niet licht rijk zou worden; een daadzaak mede uitgedrukt door het versje uit de 18de eeuw:

Als er witte raven vliegen En geen advokaten liegen, Als het water smaakt als wijn

En de keijen zijn briljanten, Zullen onder muzikanten Rijke stervelingen zijn.

Aan uitvinders echter ontbrak het onder die stervelingen niet. Als een tegenhanger van dien automatischen doedelzakspeler uit het Oude Doolhof werd door J. C. van Oeckelen Jr. te Breda, later te Batavia, een muziekautomaat uitgevonden, dien hij androïde-klarinettist noemde. Deze voerde verscheidene aria's uit op de klarinet, en maakte na de laatste voor het publiek zijn kompliment; zoo natuurlijk dat toehoorders, die meenden een mensch voor zich te hebben, dit kompliment ter goeder trouw beantwoordden. In den Schiedamschen Almanak voor 1839 kwam eene afbeelding voor van dien automaat, met het onderschrift:

Hier wordt Prometheus' vond, van 't fabelkleed ontdaan,

In werklijkheid gebragt door 't Neêrlandsch kunstvermogen;

Het onbezielde leeft, neemt toon en geestdrift aan, Verteedert, boeit, verrukt, en houdt ons opgetogen. Enz.

Dezelfde v. Oeckelen was ook de uitvinder van een Achordion of snaarlooze piano, uiterlijk naar een staande piano gelijkende. Dit instrument had 6 octaaf van lage F tot super F, en werd alleen met de vingers bespeeld. Het aangeslagen geluid kon men, niet als wegstervende weerklank zooals bij de piano, maar in z'n volle kracht doen aanhouden, evenals bij een orgel. De Haarlemsche priester en componist J. A. Ban, die te samen met Sweelinck zich meermalen in den Muiderkring liet hooren, vond een archicymbalum uit, d.i. een klavier waarop men in zuivere kwinten kon spelen. In 1616 werd Caspar Poelgeest uit Franeker genoemd als speler op de „lemtumtirum"; een woord, dat in de woordenboeken onbekend was; en in 1762 gaf zekere Preysing, hofmusicus van den vorst van Saksen Hilburghausen, voor de leden van St. Caecilia te Arnhem een uitvoering op een tot dusver onbekend instrument, het Engelsch-hoorn. Later liet