206

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

kestleider geprezen wordt) en is er bijzondere belangstelling getoond voor de vertooningen, welke de Weensche Opera in de Fransche hoofdstad gegeven heeft. Aanvankelijk, na de eerste vertooning van Mozart's „Nozze di Figaro", hadden de referenten nog al wat aan te merken, maar weldra sloeg de stemming om en dies kan men gerust verklaren, dat de geheele onderneming een groot succes geworden is, die evenwel een minder aangenaam naspel gehad heeft. De prima-donna van de Weensche Opera, de groote zangeres Maria Jeritza ■—■ prima-donna's zijn geen gemakkelijke vrouwtjes om mee om te gaan! — voelde zich te Parijs zoo achteruitgezet, heeft zich dermate te beklagen gehad, dat zij verklaard heeft in de Opera te Weenen niet meer te zullen optreden. Toen zij te Parijs aankwam — zoo dadelijk van Kopenhagen, waar zij in de Koninklijke Opera gezongen had ■— stond zij daar wildvreemd en er was niemand op het station om haar te ontvangen; voor de vertooning van Tosca, waarin zij de hoofdrol heeft, had men geen enkele muziekcriticus uitgenoodigd (nu ziet U toch eens hoe gewild vleesch of wij zijn!), wel voor de vertooning van „Der Rosenkavalier" en ten slotte heeft de zangeres op advies van den Oostenrijkschen Gezant een lage Fransche ridderorde ontvangen. „Ik bezit de hoogste onderscheidingen", heeft de diva tegen een Weenschen journalist gezegd, „mocht dezer dagen persoonlijk van den Koning van Denemarken de gouden medaille voor Kunsten en Wetenschappen ontvangen en dus kan ik met de laagste Fransche ridderorde geen genoegen nemen."

De zangeres beklaagt zich allerminst over de Fransche autoriteiten en het Parijsche publiek, maar over de Oostenrijksche legatie en over de leiding van de Weensche opera; „ik begrijp niet waaraan ik de lompheden, welke mij ten deel gevallen zijn, verdiend heb," heeft de kunste¬

nares met tranen in de schoone oogen gezegd.

Natuurlijk zal de zaak wel in der minne geschikt worden, maar op het oogenblik dat ik dit voor U nederschrijf, is de vrede te Weenen nog niet geteekend.

Wilhelm Kienzl, de componist van de populaire Opera „Der Evangeliemann", (indertijd was het een geliefd repertoirestuk bij de Nederlandsche Opera van Van der Linden) is weer levend. Daar kwam op zeek'ren dag een telegram uit Weenen, meldende dat de bekende componist Kienzl gestorven was. In alle dagbladen verschenen fraaie necrologieën, waarin den doode de hulde gebracht werd welke hem toekwam, toen een paar dagen later de tijding kwam, dat Kienzl gezond en wel te Weenen kuierde; er had een naamsverwisseling plaats gehad. Ik wensch hem nog een lang leven toe!

Wie gedacht had, dat het nu te Leeuwarden met het stedelijk orkest in orde was, heeft buiten de Gedeputeerde Staten gerekend. De inwoners van de Friesche hoofdstad hebben een sommetje geld voor het behoud van hun orkest bijeen gebracht en toen is er in den Gemeenteraad besloten, dat het ontbrekende bijgepast zou worden. Iedereen dacht nu: de zaak is in orde, maar jawel, daar hebben de Gedeputeerde Staten roet in het eten gegooid door het besluit van den Gemeenteraad af te keuren. Nu is men weer evenver. Doch de vasthoudende Friezen laten zich niet uit het veld slaan; er worden pogingen gedaan bij de Kroon om het besluit van de Ged. Staten ongedaan te maken.

Heel onverwacht is onlangs een bericht verschenen over de mogelijkheid van een samengaan van de Italiaansche en de Nederlandsche opera. De burgemeester van Den Haag moet den wensch tot samengaan uitgesproken hebben in de overtuiging, dat twee Opera's ten onzent een ellendig bestaan leiden en dat er door eenheid wellicht iets te bereiken zou zijn.