752

militaire gereedheid.

hij moet kennen de numerieke en werkelijke militaire kracht van alle voorname staten van de wereld, hunne hulpbronnen en het betrekkelijk effect van hunne mogelijke combinaties.

Als dit alles zijn deel geworden is, dan moet hij de kunst nog leeren om de twee andere groote krachten onder zijn bestuur, het leger en de marine te leiden. De lessen van de geschiedenis zullen hem hierbij tot gids zijn, zijn kennis van bestaande toestanden zal hem helpen, en van beide moet hij gebruik maken in overeenstemming met de verst gevorderde praktijk van den dag. Als hij dit alles wist zou hij nog een volstrekt gezag moeten bezitten om de noodige orders te kunnen uitvaardigen ten einde zijn kennis in toepassing te brengen, doch onze regeeringsvorm is zoodanig, dat er geen plaats is voor een dergelijk wondermensch. Er is bij ons niet gerekend op een Napoleon, of een Pitt de oudere ; en indien dit wel het geval was, dan nog zouden we hem lang voordat hij zijn meesterschap bewezen had, genageld hebben aan het kruis van ons misverstand. Gewone wetten en gewoon gezag zijn niet gemaakt voor mannen als zij waren.

De beperking van den Krijgsman.

In ons land is de beslissing over vrede of oorlog dooide grondwet gelegd in de handen van het „Congres", juist waar deze behoort. De functies van den militair worden verondersteld beperkt te zijn, in de eerste plaats tot het geven van advies in zuiver militaire onderdeden van de te nemen maatregelen, en, tot de uitvoering van de regeeringsbesluiten. Dit is nu de theorie, gehuldigd door alle beschaafde regeeringen. Bij ons heeft men altijd goed weten te onderscheiden, waar de taak van den staatsman ophoudt en die van den generaal begint, tenminste zoolang de oorlog duurde. Dan, maar ook niet eerder, is ons volk begonnen het karakter van zijne militaire leiders, wier daden zijne symphatie of bewondering opgewekt hadden, zoodanig te gaan idealiseeren, dat het hen dikwijls verheven heeft tot den presidentszetel. Dit heeft het inderdaad zoo herhaaldelijk gedaan, dat naar het schijnt onze volksregeering eerder „hero-worship" aankweekt dan tegenwerkt.

In andere landen heeft men niet steeds gewacht tot de vijandelijkheden over waren, en verschilde de praktijk van de theorie. De soldaat, die in het algemeen voelt voor krachtig handelen, is geneigd sommige kwaliteiten van den staatsman te onderschatten; de eerste wil dikwijls de boventoon voeren en de laatste is soms zwak en te gemakkelijk verblind door het geschitter van goudgalon of te licht