„BEVORDERINGSWET VOOR DE ZEEMACHT 1902". 271

materieel en het aantal officieren dat in de gelegenheid moet worden gesteld om aan de bevorderingseischen betreffende duur van commando te voldoen, beheerscht natuurlijk de mate waarin stabiliteit in het bevel zal zijn te bereiken, en het ligt voor de hand, dat, wanneer door ingrijpende wijziging in de samenstelling der scheepsmacht te eeniger tijd groote verandering in die verhouding mocht ontstaan, wijziging van de wet opnieuw noodzakelijk zou kunnen worden, om de eischen voor bevordering te doen aanpassen aan de behoeften van de vloot. Voor het tegenwoordige rekening houdende met de samenstelling van de scheepsmacht, zooals die in de naaste toekomst zal zijn, bestaat er geen grond voor vrees dat het nastreven van stabiliteit er toe zal leiden, dat het aantal officieren dat in de gelegenheid kan worden gesteld aan de hoogste bevorderingseischen te voldoen, kunstmatig zal moeten worden beperkt.

Tot staving van deze meening wordt er op gewezen, dat o.m. in verband met de uitbreiding in den laatsten tijd met torpedojagers en pantserbooten, voor de bevelvoering van kapitein-luitenants ter zee en luitenants ter zee der pte klasse over actieve oorlogsbodems, die in het wetsontwerp als eerste eisch wordt gesteld voor dc bevordering tot vlagofficier, 18 schepen in aanmerking zullen komen; terwijl voor de bevelvoering, die voor bedoelde officieren naar de bestaande bepalingen der wet aanspraak op bevordering kan doen ontstaan, sedert verscheidene jaren niet meer dan 15 schepen beschikbaar waren.

Voorts zal als zelfstandig commando gelden het bevel over torpedobooten, welker bemanning niet bij den torpedodienst is gedetacheerd. In verband met de vergrooting van het type dier booten, zal dit in de toekomst meer voorkomen.

Wordt hierbij in aanmerking genomen, dat er na de wijziging van de wet bovendien nog 15 commandementen over actieve bodems en daarmede gelijk te stellen maritieme inrichtingen zullen zijn, door welker vervulling aan de bevorderingseischen voor den rang van kapitein ter zee kan worden voldaan, en dat er ongetwijfeld verscheidene officieren zullen zijn, die om de op bladzijde 5 van de Memorie van Toelichting onder 2° en 30 genoemde redenen niet naar het bereiken van den vlagofficiersrang wenschen te dingen, dan zal het duidelijk zijn, dat afbreuk doen aan de rechten van hen, die met reden op latere bevordering in de hoogere rangen aanspraak maken, niet zal behoeven voor te komen en dat er allerminst aanleiding bestaat om de voorgestelde termijnen voor de bevelvoering, ten nadeele van den dienst, te bekorten of met meer elasticiteit te bepalen.

Niet duidelijk is het den ondergeteekende wat in het wetsontwerp bij verscheidene leden den indruk heeft kunnen wekken, dat eene vroege aanwijzing voor speciale vakken wordt beoogd en dat plaatsing bij zoodanig vak ten gevolge zoude kunnen hebben, dat men voor bevordering tot de hoogste rangen werd uitgesloten. Er is meer reden voor de stelling, dat plaatsing bij speciale vakken, als torpedodienst en onderzeedienst, een schier onafwijsbare eisch is om tot de hoogste rangen ;op te klimmen. Het wetsontwerp beoogt om voor hen, die zich in eene speciale richting hebben ontwikkeld en wier wenschen, in overeenstemming met het belang van den dienst, uitgaan naar bestendiging in het speciale vak hunner keuze, de gelegenheid te openen om den kolonelsrang te behalen, zonder dat hiertoe bevelvoering over een voor cle defensie varend schip vereischt wordt.

Zooals hiervoren reeds gezegd, vreest de ondergeteekende niet, dat de voorgestelde maatregelen den lust om zeeofficier te worden zal doen verminderen. Uit gegevens, die den ondergeteekende ten dienste staan, valt af te leiden, dat anti-militaristische propaganda en verspreiding van