3IO HOOFDSTUK VI DER STAATSBEGROOTING VOOR 1915.

waarden waaronder het personeel dient, daardoor veel verbetering ten goede zal kunnen worden aangebracht. En nu voeg ik mijn aandrang bij dien van de beide geachte vorige sprekers en zeg tot den Minister: als gij op het oogenblik zulk een commissie niet wilt, doe het dan zoodra deze tijdsomstandigheden voorbij zijn. Wij gaan na afloop van dezen oorlog, naar ik vrees, een periode van nieuwen vlootbouw te gemoet. Het kan zijn, dat de tegenwerkende factoren van het gezond verstand, de democratie en het anti-militarisme groot genoeg zijn om den bouw van dreadnoughts te belemmeren, maar het kan ook zijn, dat de reactie de overhand verkrijgt en wij opgescheept worden met groote schepen, en dan zal het van beteekenis zijn die zoodanig te bouwen, dat de materieele toestand van het personeel beter zal zijn clan nu. En vooraf moet dan uit eigen aanschouwing in de Kamer een overtuiging bestaan omtrent de toestanden aan boord en dat kan alleen geschieden door zulk een commissie.

Ten slotte nog een woord over de maatregelen, weike de Minister ten aanzien van het personeel heeft genomen. In het Voorloopig Verslag is gevraagd: zeg ons toch welke die maatregelen zijn, en nu verwijst de Minister naar de Memorie van Antwoord van het vorige jaar. Dit is geheel onvoldoende. De klacht, die hieromtrent telkens is gerezen, is deze, dat deze maatregelen ons niet in wettelijken vorm worden voorgelegd ter beoordeeling. De Minister heeft dat bij een vorige gelegenheid van de hand gewezen. Welnu, dan dienen wij onder cle oogen te zien de precieze omschrijving van de verschillende maatregelen omtrent ontslag, behandeling van venerische ziekten, enz. Er moet immers een precieze omschrijving zijn van de wijze, waarop de geneeskundige dienst en de commandanten in deze gevallen hebben te handelen.

Laat de Minister ons deze zaak overleggen. Hij moet ons dat niet zelf laten uitzoeken. Wij kunnen de veranderingen vaak niet bijhouden, die in de verschillende instructies worden gemaakt en het is voor den Minister een kleine moeite ons die dingen toe te zenden; dan weten wij precies hoe degenen, die belast zijn met de uitvoering van deze maatregelen, zich hebben te gedragen. Er wordt ons nu in de stukken verteld, dat vervroegd ontslag kan worden verleend bij wijze van gunst en „in andere bepaald omschreven gevallen". Welke zijn die gevallen ? Wij weten er niets van, en een bewijs hoe weinig deze dingen vaststaan, vind ik ook aan het slot van pag. 7 van de Memorie van Antwoord, waar ik lees, dat maatregelen genomen zijn om tijdens de mobilisatie geen ontslag wegens diensteindiging te verleenen. Ik begrijp daarvan niets. Wanneer iemand zich verbonden heeft voor een zeker aantal jaren, en dat aantal is om gedurende deze mobilisatietijd, dan kan ik mij voorstellen, dat de betrokkene met het oog op de tijdsomstandigheden zegt: ik wil vrijwillig bijteekenen, maar wanneer hij dat niet wenscht, is zijn contract afgeloopen en heeft geen macht ter wereld het recht te zeggen: nu blijf je toch in dienst. Ik hoop, dat de Minister dat nog nader zal willen toelichten, want ik wil wel zeggen, dat ik voorloopig hieruit den indruk heb gekregen van totale rechteloosheid van dit personeel.

Eindelijk de vraag om inlichtingen aangaande wat te vinden is op pag. 7 van de Memorie van Antwoord omtrent het verloop. Ik vind daar voor de mariniers aangegeven, dat de sterkte op 1 Januari 1914 was 1484, op 1 Juli 1914 1410. In dat halve jaar waren dus blijkbaar 74 mannen afgevallen. Er zijn in het geheele jaar tot 1 November 144 mannen bijgekomen; men zou dus zeggen, dat het aantal vermeerderd moest zijn in plaats van verminderd, te meer, omdat het verloop gedurende 1914 tot 1 December maar 1 bedraagt.

De Minister zegt mij thans: dat is bij Nota van Wijziging verbeterd.