beraadslagingen.

331

middel is om verdeeldheid te brengen dan door een motie als 'deze te steunen of de aanneming daarvan mogelijk te maken.

De heer de Visser : Ik wensch, Mijnheer de Voorzitter, met een kort woord een beschuldiging te weerleggen, die eenigen indruk op de Kamer zou kunnen maken en die door één van de sociaal-democratische afgevaardigden — ik meen den heer Schaper of den heer Hugenholtz,— zooeven is geuit, n.1. dat deze zaak vanmorgen rauwelings door mij, door middel van deze motie, in de vergadering is gebracht. Ik wil daar tegen aanvoeren, dat ik reeds verleden week personen van verschillende groepen in de Kamer, ook den heer Hugenholtz, in kennis heb gesteld met mijn voornemen, om met andere leden van de Kamer deze motie in te dienen. Ik heb daarover zelfs een uitvoerig gesprek met den heer Hugenholtz gevoerd, omdat ik zelf gevoelde, dat het niet aanging op zekeren morgen onverwachts met deze zaak in de Kamer te komen. En wat ik ten aanzien hiervan met de sociaal-democratische fractie heb gedaan, heb ik ook met de vertegenwoordigers van andere fracties in de Kamer gedaan, zoodat allerminst kan worden gezegd, dat deze zaak rauwelings door mij in het debat is gebracht.

In de tweede plaats heeft de heer Schaper er mij een verwijt van gemaakt, dat ik er toe medewerk, dat over verschillende begrootingen letterlijk subsidies voor de kerk worden uitgestrooid. Juist omdat ik iets voor dit laatste bezwaar gevoel, heb ik op het einde van de toelichting mijner motie de wenschelijkheid uitgesproken, dat deze Minister met zijn collega van Financiën in overleg zou treden over de vraag of het niet mogelijk zou zijn deze posten alle te brengen op de begrooting, waarop zij ingevolge de uitvoering van art. 168 der Grondwet, etc. behooren, n.1. de begrooting van Financiën.

In de laatste plaats merk ik op, dat ik niets begrijp van wat de heer Hugenholtz in het laatst van zijn betoog zeide, dat hier een verkapt subsidie aan de kerk zou worden gegeven. Als deze vorm een verkapt subsidie aan de kerk is, was de vorige vorm een verkapt subsidie aan de Christ. Officieren-vereeniging en een andere vereeniging welker predikant reeds als zoodanig is aangesteld. Of hier nu sprake is van een subsidie aan de ééne of aan de andere groep, is hetzelfde, maar iedereen zal toestemmen, en dat is èn onder den heer Colijn èn onder den heer Rambonnet gebleken, dat hieromtrent wel degelijk een communis opinio bestaat, dat, eenmaal de zaak beslist zijnde, de kerkelijke vorm boven den tegenwoordigen verre de voorkeur verdient.

De heer duvmaer van twist: Mijnheer de Voorzitter! Ik zal niets zeggen over de motie, welke voldoende door den heer De Visser is toegelicht, maar ik wensch op te komen tegen twee opmerkingen van den heer Hugenholtz in laatsten termijn gebezigd. Ik wensch een kort protest daartegen te doen hooren. De eerste opmerking was, dat de Christen Officierenvereeniging — over de inkomsten der andere vereeniging, die ook voor haar predikant subsidie ontvangt, kan ik niet oordeelen — niet meer bij machte zou zijn het traktement aan haar predikant uit te betalen en daarom hem gaarne aan den Kerkeraad te den Helder overdeed. Mijnheer de Voorzitter! Ik kom daartegen op. Laat ik dit mogen verklaren, dat, al komt de regeling, zooals die in de motie wordt voorgesteld, niet tot stand, de Christen Officierenvereeniging toch zal weten aan voldoende middelen te komen, ten einde het traktement aan den vloot-predikant uit te betalen.

Ten aanzien van de tweede opmerking wensch ik dit te zeggen, dat, waar de heer Hugenholtz verklaarde, dat de marine den vloot-predikant van de N. C. O. V. niet begeert, ik hiertegenover deze mededeeling doe,