168

der oude klavierstukken onontbeerlijk is. Daarom valt het voor ons zeer moeielijk daar eene voorstelling van te maken. (Echter hebben wij door de reproducties van oude clavecimbels door de firma's Pleyel en Ibach wel degelijk een indruk kunnen verkrijgen van den waarlijk bekorenden klank dier oude instrumenten. Red.) Ook hadden zij registers en twee klavieren, zoodat de klank veel meer het kerkorgel nabij kwam, en bovendien kon men door de melodie op het eene en de begeleiding op het andere klavier te spelen, verschillende effecten verkrijgen. Bovendien weten wij niet hoe het oude notenschrift werd geïnterpreteerd, ook maakte de strijd tussehen het overwicht der homophonie over de polypkonie, die gedurende het eerste stadhouderlooze tijdperk valt, het begrijpen niet gemakkelijker. Wanneer men Beethoven als de herschepper der nieuwere klavier-literatuur beschouwt, behoort al het daaraan voorafgaande tot de oudere periode, met een in zich zelf tot volkomenheid gebrachte ontwikkeling.

Na Sweelinck werd het klavier van begeleidings-instrument tot zelfstandigheid bevorderd. Wat wij van zulke zelfstandige stukken bezitten, bepaalt zich tot een drietal handschriften, waarvan een in het bezit is van de vereeniging voor Noord Nederlandsch Muziekgeschiedenis, en de twee andere van den heer Enschedé. Zij bevatten wereldsche en bervormd-geestelijke melodieën, werken van Gisbert van Steenwick, organist te Arnhem en Kampen, Georg Berf, organist te Deventer, Jacob Gresse (van wien men niets naders weet, ook niet van welk land hij is), en van de Duitschers Frohberger en Scheidemann. Hierbij teekende de spreker natuurlijk aan hoe door Scheidemann, leerling van Sweelinck, en Reinken leerling van Scheidemann, de brug van Sweelinck tot Bach is gevormd.

De heer Enschedé heeft toen verschillende klavierstukken op het klavier laten hooren, o. a. De Brdbantsche Dragonder-marsch het bekende lied uit Starters Jeucht-Spieghel: Toen Daphne d'Overschoone Maecht, voorkomende in Camphuysen's Stichtelijke Rijmen. Bij dit laatste frappeerde ons de zonderlinge harmonisatie. Waar de andere voorgedragen stukken harmonieën openbaarden die zeer pasten in het kader der wijzen uit die periode, gaf het lied van Daphne in d. kl. t. met overgangen naar F. gr. t., wonderlijke wisselingen met D. gr. t. te hooren, die zouden kunnen bewijzen dat de bewerker van dit lied minder ervaren was dan die der anderen die wij hoorden. In verschillende der gehoorde stukken openbaarde zich de variatie-vorm, waaruit blijkt dat die toen reeds met groote voorliefde werd beoefend.

Uit de vele voordrachten, die de heer E. deed hooren, konden wij zijn conclusie beamen dat deze nationale muziek zeker van niet minder beteekenis is dan die der Duitsche organistenschool. Niet alleen in den variatie-vorm maar ook in die der Fransche Suite. De muziek uit de handschriften vertoont niet alleen Fransche invloeden (Fransche dansen en airs) maar ook Engelsche door het zeslijnig balk-stelsel, zooals bij het Engelsche virginal. Trouwens er was toen veel verkeer tussehen Engeland en Holland, zooals blijkt uit het groot aantal Engelsche