221

Stücke" gedirigeerd, waarin de eigenaardige melodiek van echt Noorseh karakter en de rijke, warme kleur weer zeer tot de hoorders spraken. Het talent van Grieg is echt lyrisch, en wanneer men veel zijner werken achter elkaar hoort treft een zekere eenvormigheid in intervallen-gangen en melodische wendingen, doch niettemin weet Grieg, vooral wanneer hij zelf den staf voert of aan het klavier zit, zeer op den hoorder in te werken. Interessanter dan deze vier stukjes was ons zijn zeer bekend Klavier-Concert, voor mij een der belangrijkste zijner werken, dat de pianist Fridtjof Backer—Gröndahl, de zoon van de Noorsche pianiste, van wie ik in vroeger jaren dit concert hoorde, met veel virtuositeit en rhythmisch karakter speelde. De voordracht heb ik wel eens poëtischer gehoord dan thans; toch maakte het geheel, vooral dank zij ook Grieg's leiding, veel indruk.

Mevrouw Brema declameerde daarop Björnsons tekst van Bergliot, declamatorium door Grieg gecomponeerd. Na Possart en Dr. Wüllner als declamators te hebben gehoord, kon mevrouw Brema niet geheel bevredigen. Hoewel het streven om de stem op de toonhoogte van het orkest te houden overal merkbaar was, vermocht zij pas tegen het slot door expressie te boeien. In het begin klonk de stem heesch en niet altijd verstaanbaar en wist zij niet genoeg modulatie in haar voordracht te brengen. Trouwens schijnt ons Bergliot niet tot de belangrijkste compositiën van den Noorschen meester te behooren, al klinkt de muziek op zichzelf, vooral de treurmarsen, waar het geheele stuk op gebouwd is, heel mooi. Doch heel diep gaat deze muziek m. i. niet.

Verder hoorden wij nog twee kleinere orkeststukken: lm Hochgebirge, waarvan de solo voor engelsch-hoorn ons wat veel aan Tristan herinnerde, zonder echter zoo expressief te zijn, en Letzter Frühling een mooi echt Grieg's orkeststuk, dat evenals de andere werken, glanzend door het orkest werd gespeeld. Ten slotte werd Landerkennung voor bariton-solo, mannenkoor en orkest uitgevoerd, waarbij zich Gerard Zalsman en de liedertafel Apollo bijzonder onderscheidden.

De geestdrift was den geheelen avond buitengewoon groot en de hoogbegaafde, beminnelijke en eenvoudige componist heeft kunnen ontwaren dat hij hier vele vrienden en vereerders telt en dat hij er weer vele nieuwe bij zal gewonnen hebben. Als orkest-dirigent toonde hij ook buitengewone eigenschappen. Zijn directie is zeer expressief en elastisch en hij wist alles zoo schoon mogelijk tot zijn recht te laten komen.

Niet minder succes had eene uitvoering in den Stads-schouwburg waar de componist met Pablo Casals zijne violoncel-sonate in a. kl. t. speelde en waar Julia Culp, door Grieg begeleid, twaalf zijner meest bekende liederen zong. Deze avond droeg een zeer geestdriftig karakter. Vooral na de meesterlijke uitvoering van de violoncel-sonate kwam er haast geen einde aan het applaus. Grieg had zich dan ook geen beter vertolker kunnen wenschen. En mevrouw Culp heefb eveneens door haar voordracht aan de zangen veel reliëf gegeven. Zij had de meeste blijkbaar nu pas ingestudeerd en zal zich dus later nog vrijer in haar voordracht kunnen geven, doch bijzonder moet de eenvoud, die geen warmte van uitdrukking uitsloot, worden gereleveerd. Dat twaalf liederen van één componist, vooral wanneer ze, zooals bij Grieg het geval is, in karakter en kleur zooveel gemeen hebben en waarbij alweder de eigenaardige intervallen-gangen zich zoo dikwijls herhalen (ik heb vroeger wel eens van Grieg's visite-kaartje gesproken) wel wat veel is voor één avond, bleek duidelijk, want na de pauze steeg de indruk niet. Grieg speelde nog op zeer muzikale wijze zijn derde bundeltje: Lyrische Stücke, zonder echter een sterken indruk te geven, waartoe ze zich dan ook trouwens minder leenen. Ze zijn overbekend, en een nieuw licht deed de componist er niet op vallen.