417
operavoorstelling (in Florence) bijwoonde, had nog niet tot gevolg, dat in Frankrijk aanstonds voor dezen nieuwen kunstvorm de weg gebaand werd. Dit geschiedde eerst vijf en veertig jaar later tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XIV, en wel door toedoen van kardinaal Mazarin.
In 1645 liet deze een Venetiaanschen operatroep naar Parijs komen. Opgevoerd werd La finta pazza van Paolo Sacrati, en een tweede gastvoorstelling, in 1647, maakte de Parijzenaars bekend met Peri's Euridice.
De bijval, aan deze voorstellingen geschonken, veroorzaakte evenwel volstrekt niet, dat de Italianen zich voor goed in de hoofdstad des rijks vestigden, of dat de Franschen er in het algemeen aan dachten, het genre over te nemen.
Van even weinig uitwerking was de opvoering van de opera Ercole amante, die de Venetiaansche componist Cavalli schreef voor de feesten bij het huwelijk van Lodewijk XIV en waarin hij zijn best had gedaan, den smaak der Franschen te volgen door er breede koormassa's in te voegen en den luchtigen toon der chansons aan te slaan.
Bij het publiek waren de meeningen zeer verdeeld. De een wilde alleen een tragedie met muziek (een soort van melodrama dus); de ander waardeerde wel deze nieuwe kunst der Italianen maar ontzegde aan de Fransche taal alle geschiktheid om voor de opera gebruikt te worden; een derde eindelijk verwierp de geheele kunstsoort als aesthetisch onding.
Toch brak het oogenblik, waarop de opera ook in Frankrijk burgerrecht zou verkrijgen, spoediger aan dan men toen dacht. Er kwam echter geen Italiaansche maar een Fransche.
De abbé Perrin vereenigde zich met een financier en met den Franschen componist Cambert en wist het privilege te verkrijgen voor de oprichting van een lyrisch theater op den voet van dat in Italië. Dit geschiedde in 1669 en de instelling kreeg den naam van Académie royale de musique. De eerste opvoering was die van de opera Pomone van Cambert.
Lang bleef de directie dezer instelling evenwel niet in dezelfde handen. Gebruik makende van de oneenigheden, die tusschen de associés der Académie waren ontstaan, wist Jean Baptiste Lulli in 1672 te bewerken, dat het privilege hun werd ontnomen en aan hem gegeven.
Deze Italiaan werd thans de groote man der Fransche opera en bleef tot aan zijn dood alleenheerscher op dit gebied. Van laag komaf zijnde, had hij zich in Parijs allengs tot een goede positie weten op te werken. Hij had met betrekking tot de dramatisch-muzikale kunst den loop der dingen met aandacht gevolgd, was meer dan ieder ander thuis in de Fransche en de Italiaansche compositie, kende zeer goed de techniek van het tooneel en, wat wel het voornaamste was, ook den smaak van het Fransche publiek.
Rekent men daarbij zijn verbazend assimilatie-vermogen, dat hij gewoon was
27