EN HET VOORSTEL TOT AANBOUW V. MINISTER RAMBONNET. I 5 5

lijk moeten maken. Deze taak zou niet door andere, minder kostbare schepen volbracht kunnen worden.

Dat in den tegenwoordigen oorlog van het optreden der Duitsche kruisers in de Noordzee betrekkelijk weinig, daar buiten geheel niets vernomen wordt, kan op zichzelf geen tegenargument zijn, waar de strategische toestand in de kleine Noordzee zoo geheel anders is dan in de onmetelijke wateren der Indische zeeën. De weg dezer kruisers naar de verbindingslijnen over zee van het Engelsche leger staat overal bloot aan de flankaanvallen der Engelsche vloot.

Op grond van het bovenstaande kan ik het door den Minister van Marine ingediende voorstel slechts toejuichen. Alleen komt bij mij de vraag op, waarom Zijne Excellentie, gedachtig aan den goeden regel, dat men geen schepen moet bouwen, maar eskaders, niet nu reeds tenminste vier dezer kruisers voorstelt.

BOSMA.

AAN DE JONGEREN.

De zesde, laatste aflevering van het „Marineblad" 24 Maart '15, bevat „beschouwingen over de nieuwe dienstregeling enz." van de hand van een wachtofficier die deze proef mede maakte.

Naar aanleiding daarvan een enkel woord tot de jongere collega's, want aan hen is de toekomst!

Wat de nieuwe dienstregeling beoogt is, dit erkent

schrijver, niet anders dan te prijzen, maar „het

„thans bestaande materiaal en personeel leende zich niet „in alle opzichten tot het nemen van een proef."

— Groote ontstemming onder de officieren, onder-officieren en schepelingen die de proef mede maakten, is er waarschijnlijk het gevolg van geweest.

De schrijver spreekt als man van ervaring, ondergeteekende heeft die op dit punt niet. Toch heeft het nemen dezer proef zijn volle aandacht gehad en — daarom acht hij het boven uitgesproken vermoeden bedroevend. —

Dat materieel en personeel zich niet in alle opzichten tot het nemen eener proef leenden, mij is het uit schrijvers beschouwingen niet overtuigend gebleken.

Intusschen, de proef is afgeloopen. Wat is het nut hierover