Marineblad

hebben verschillende Ministers zich uitgesproken, maar wat komt er van terecht in de practijk? Als 't er op aankomt, zoo betoogt S., dan is de verantwoordelijkheid zoek, en om dit te bewijzen haalt hij aan de muiterij op de „de Zeven Provinciën", naar aanleiding waarvan een interpellatie werd gehouden in de Tweede Kamer, waarop de Minister van Defensie (M. v. D.) antwoordde, en den beschamenden overval van Urbina op Curacao, waarvoor geen minister de verantwoordelijkheid scheen te voelen.

En als verder bewijs voor zijn stelling dat Marine-politiek het Departement van Koloniën niet ligt, voert S. aan het feit, dat 't tot nog toe niet mogelijk is gebleken een bevredigende instructie voor den C. d. Z. in N.-Indië vast te stellen. De positie van deze autoriteit bleek, telkens weer, zoo ingewikkeld, dat 't — gegeven de bestaande staatsrechtelijke verhoudingen — onmogelijk was deze in concreten vorm op papier vast te leggen. Prof. E. noemt de noodzakelijke erkenning van dit feit een „testimonium paupertatis".

Is 't zoo erg? En is de C. d. Z. de eenige functionnaris, die een positie inneemt, waarvan de ongestoorde handhaving berust op persoonlijke eigenschappen? Deze laatste vraag kan al dadelijk ontkennend beantwoord worden. Wie b.v. de verhouding van den Gouverneur-Generaal (G.G.) tot den M. v. K. wat nader beschouwt — onder erkenning van de juistheid der stelling: geen macht zonder verantwoordelijkheid maar ook geen verantwoordelijkheid zonder macht — zal inzien, dat ook hier een soort gentlemen's agreement in vele gevallen papieren regelingen moet vervangen. Den heer E., die zelfs van oordeel is, dat de G.G. staatsrechtelijk boven den M. v. K. is uitgegroeid, behoef ik hiervan niets te vertellen.

Ter beantwoording van de eerste vraag vooraf een enkel woord over de positie van den C. d. Z., onnoodig voor den marineman, doch wellicht niet overvloedig voor den buitenstaander, die van dit opstel kennis mocht nemen.

De C. d. Z. dan, is militair bevelhebber over het in Indië aanwezige deel der vloot — een fcet>eZs-functie. Als Hoofd van het Departement der Marine te Batavia heeft hij bovendien het beheer over alles wat onder dat departement ressorteert, zooals — behalve de vloot — de maritieme inrichtingen aan den wal; de afdeeling „scheepvaart", waaronder o.a. vallen de Gouvernements-Marine, betonning, loodswezen, hydrografie; het meteorologisch observatorium, enz. In deze qualiteit komt zijn werkkring overeen met die der Directeuren, de Indische Ministers (ik vereenvoudig, weglatend staatsrechtelijke verschillen in positie) — dit is zijn beheers-functie. In deze laatste maakt hij deel uit van den Raad van Directeuren en treedt hij op als Regeeringsgemachtigde in den Volksraad, waarin hij het standpunt der Indische Regeering, dat — voor zoover

1558