190

1 strekkende meter geheel machinaal vervaardigde tunnel 831 Mark,

1 station gemiddeld 162,000 »

1 electrische locomotief 16,000 »

1 personenwagen 5,000 »

1 strekkende meter tunnelbuis, wegende 1.5 ton 225 »

1 apparaat voor den tunnelbouw 20,000 »

1 inrichting van pomptoestellen en ejecteurs . 20,000 »

1 electrische krachtmachine 150,000 »

1 strekkende KM. bovenbouw met stelapparaten,

signalen enz 22,000 »

1 strekkende kilometer werkplaatsen en aansluitingen 14,000 tot 23,000 »

De 48 treinen, die dagelijks gedurende 18 uren met een snelheid van 20 KM. rijden, leggen in een jaar rond 6,300,000 treinkilometer af. Volgens een voorzichtige berekening zijn de bedrijfskosten totaal geschat op 2,880,000 Mark of 45 Pfennige per treinkilometer.

In verband met het bevolkingscijfer en de grootte van het verkeer in Berlijn, waarover in het begin van dit opstel nader gehandeld werd, is een getal van 3 personen per wagenkilometer aangenomen, dat in verhouding tot het cijfer bij de Berliner Pferdebahn (5 tot 5.3 personen) niet te hoog gesteld schijnt. De jaarlijks doorloopen 6,300,000 treinkilometer geven per drie wagens 19,000,000 wagenkilometer en dus 3 X 19,000,000 = 57,000,000 personen. Bij een eenheidstarief van 10 Pfennige leveren deze een bruto-opbrengst van 5,700,000 Mark, welk cijfer tegenover de bedrijfskosten van 2,880,000 Mark zekerlijk hoog genoeg is om de onderneming rentabel te maken, te meer daar een toename van het vervoer de bedrijfskosten niet verhoogt.

Mocht het boven beschreven ontwerp tot uitvoering komen, waarop naar het schijnt zeer veel kans is, dan zal het aantal groote ingenieurswerken weder met een hoogst belangrijk werk vermeerderd zijn.

N. C. H. Verdam.

Verslag der Rijkscommissie voor graadmeting en waterpassing, aangaande hare werkzaamheden gedurende het jaar 1891.

Uit bovengenoemd verslag, dat opgenomen is in de «Ned. St.-Ct.» van 29 Maart jl., ontleenen wij het navolgende.

In de jaarlijksche vergadering van de internationale permanente commissie der aardmeting welke in 1891 te Florence, onder het voorzitterschap van den nestor der Fransche Sterrenkundigen Faye, gehouden is, werden door den directeur van het centraal-bureau der aardmeting te Berlijn, den heer Helmert, twee rapporten uitgebracht, namelijk over de verandering der poolshoogte en over de beste wijze waarop men een vast waterpasvlak zal aangeven, waarvan men in geheel Europa de terreinhoogte kan rekenen.

Uit het eerste rapport bleek dat in Maart van het vorige jaar eene expeditie naar Honolulu op Oahu, een der Sandwichseilanden vertrokken was, ten einde aldaar, volgens dezelfde methode als te Berlijn, welk station ongeveer 180° in lengte verschilt met dat van Honolulu, gedurende ongeveer een jaar de breedte te bepalen. Uit eene vergelijkingder uitkomsten verkregen op beide stations zou dan kunnen worden afgeleid in hoeverre de waargenomen veranderingen werkelijk aan standveranderingen van de aardas zouden moeten worden toegeschreven. Ofschoon de waarnemingen nog worden voortgezet blijkt reeds uit de voorloopige uitkomsten der waarnemingsreeksen van de eerste maanden eene verandering der poolshoogte van ongeveer 0"3 in een tijdvak van 3 maanden, geheel in overeenstemming met de verandering in denzelfden tijd te Berlijn waargenomen.

Een gelijksoortige uitkomst is ook aan de sterrenwacht te Pulkowa, langs twee verschillende methoden, verkregen.

De overweging van het groote belang van dit onderzoek, zoowel voor de aardmeting als voor de sterrenkunde, heeft de permanente commissie doen besluiten, een vijftal leden, waaronder ook Prof. H. G. van de Sande Bakhuyzen uit te noodigen, in de volgende algemeene vergadering verslag te geven van de volbrachte waarnemingen en, zoo noodig, voorstellen te doen, om het onderzoek verder voort te zetten.

In zijn tweede rapport heeft de heer Helmert nagegaan met welke nauwkeurigheid men door middel van waterpassingen de onderlinge verschillen in hoogte kan bepalen van de merken, die thans in de verschillende landen van Europa als uitgangspunten van de daar aangenomen terreinhoogten gebruikt worden, met andere woorden met welke nauwkeurigheid nien het aangenomèn nulpunt der hoogtemetingen door waterpassingen, naar verschillende landen van Europa kan overbrengen. Zijne slotsom, waartegen evenwel gegronde bedenkingen kunnen worden gemaakt, was niet zeer bevredigend; hij vond dat die nauwkeurigheid veel geringer is dan men zich had voorgesteld, zoodat

bij voorbeeld bij de bepaling van het hoogteverschil tusschen punten aan de Noord- of Oostzee en punten aan de Middellandsche Zee eene onzekerheid bestaat van 2 a 3 decimeter. In het verdere gedeelte van dit rapport werden onderzocht de verschillen tusschen de gemiddelde hoogten der zee, zooals die worden afgeleid uit de waarnemingen van de getij meters op de kusten van de Oostzee, Noordzee, den Atlantischen Oceaan en de Middellandsche Zee, en de tusschen die getijmeters volbrachte waterpassingen, en voor die hoogteverschillen getallen gevonden, die niet veel afwijken van de bovengenoemde fouten, die bij het overbrengen van het aangenomen nulpunt der hoogtemetingen kunnen worden begaan. Uit een en ander leidt de heer Helmert het gevolg af, dat men met evenvee' recht als grondvlak van de hoogtemetingen in ieder land kan aannemen, of het gemiddelde zeeoppervlak, zooals het aan een van de aan zee gelegen punten van dat land is bepaald, öf' het waterpasvlak dat op grond van de volbrachte waterpassingen zou gaan door het vast aangenomen nulpunt.

Uit het oogpunt der eenvoudigheid zou het dus, meende de rapporteur, de voorkeur verdienen, in ieder land de terreinhoogte te rekenen van den gemiddelden zeestand, zooals die aan een getijmeter was bepaald.

Op grond van dit rapport en van andere nog te volbrengen onderzoekingen, zal de permanente commissie een voorstel omtrent de keuze van een algemeen nulpunt voor de hoogtemetingen indienen in de volgende algemeene vergadering van de afgevaardigden der commissiën voor de aardmeting.

Hierna kwam de aansluiting der driehoeksmetingen in de verschillende landen ter sprake, naar aanleiding van de verschillen tusschen de lengten van dezelfde gemeenschappelijke zijden der driehoeksnetten door de Fransche, Duitsche en Belgische graadmetingen verkregen. Die verschillen waren niet een gevolg van toevallige fouten in de metingen, maar zij vertoonden een systematisch karakter en konden verklaard worden door verschillen tusschen de bij-die metingen aangenomen lengte-eenheden. Eene opzettelijke vergelijking in het internationaal meterbureau te Bretueil bij Parijs, van de in de genoemde landen gebruikte lengtestandaards, bevestigde deze verklaring. Ten einde dergelijke systematische verschillen tusschen de driehoeksmetingen in andere landen op te sporen, heeft de permanente commissie het besluit genomen, om aan het centraal-bureau te Berlijn de lengten te laten berekenen van al de driehoekszijden, die aan de grenzen der verschillende Rijken zijn gelegen en tot de driehoeksnetten van de beide aan elkander grenzende landen behooren.

Een ander gewichtig punt, waaromtrent eveneens eene beslissing werd genomen, heeft betrekking op de bepaling van de lengte van den secundeslinger.

Deze bepalingen in verschillende punten van de aarde volbracht, leveren belangrijke gegevens voor het onderzoek van de gedaante der aarde; zij zijn echter alleen betrouwbaar als al de waargenomen lengten herleid zijn tot de waarden die men zou verkregen hebben bij het gebruik van een zelfden slinger.

Vroeger meende men, dat als men slechts wist van welke stof de slinger was vervaardigd en hoe hij was opgehangen, de noodige herleidingen gemakkelijk waren uit te voeren. Voortgezette onderzoekingen, vooral van den commandant Defforges te Parijs, hebben echter doen zien, dat de uitkomsten voor de lengte van den secundeslinger verkregen, in groote mate afhangen van zeer kleine verschillen in de constructie van den slinger, die men moeilijk kan meten en in rekening brengen.

In dezen stand van zaken blijft dus ter herleiding van de uitkomsten der waarnemingen niets anders over dan met al de elders gebruikte slingers op eene zelfde plaats volledige bepalingen van de lergte van den secundeslinger te volbrengen. Op deze wijze bepaalt men met de grootste zekerheid de correctie, die aan de uitkomsten der waarnemingen in de verschillende landen moeten worden aangebracht.

De permanente commissie 'heeft nu besloten bij het internationaal nieterbureau te Bretueil een lokaal geheel voor die proeven te doen inrichten, waar ieder, die zich met slingerwaarnemingen heeft bezig gehouden, tot het volbrengen van het genoemde onderzoek zal worden toegelaten.

Vervolgens werden de berichten der verschillende afgevaardigden aangaande de werkzaamheden in hun land ten dienste der aardmeting volbracht, besproken en werd er door de heeren Schols en Van pe Sande Bakhuyzen verslag uitgebracht van de. verrichtingen der. Commissie in Nederland en tevens van de werkzaamheden voor de graadmetingen op Java door het medelid J. A C. Oudemans en op Sumatra door de heeren Bosboom en Muller volbracht.

De werkzaamheden der Commissie zelve hadden betrekking op de primaire en secundaire driehoeksmeting en op de getijwaarnemingen.

De terreinwerkzaamheden werden verricht door 5 ingenieurs, verdeeld in 2 ploegen. De eerste ploeg bestaande uit den ingenieur H. J. Heuvelink als chef en uit de 2 ingenieurs J. A. van Eijk Bijleveld en J. J. F. C. Visser bracht de primaire punten Oldenzaal, Harikerberg en Lemelerberg voor de metingen in orde en verkende Overijssel, het noordelijk gedeelte van Gelderland en daarna het oostelijk gedeelte van Noord-Brabant en Limburg, tot het vaststellen van punten voor de secundaire driehoeksmeting, die als tusschen punten bij de primaire metingen zouden opgenomen worden.

De tweede ploeg, bestaande uit de ingenieurs N. Wildeboer en J. F. Quant, werd evenals het vorige jaar belast met de uitvoering der metingen op de punten van de eerste orde. Deze metingen ondervonden ook dit jaar veel hinder van het natte en mistige weder, waardoor op de