16

banen de lijnen welke de beenen dier banen (dus de spoorstaven) voorstellen, dan kan men door hunne onderlinge snijding de hoeken der puntstukken berekenen en met het oog op de constructie der onderdeelen ook hunne onderlinge ligging bepalen. Laten wij ons nu vooreerst voorstellen dat de punten F F, en Fd (fig. 87) worden aangehouden, dan kunnen wij het punt Fd op de rechte baan aansluiten door tongnaalden wier aanslaghoek a = 0° 50' is en welke gebogen zijn met den straal der te verbinden baan. Bij eene zelfde waarde van cc voor de beide naalden zullen de punten in het algemeen niet samenvallen maar op een afstand achter elkander komen te liggen, welke natuurlijk afhankelijk zal zijn van de geometrische afmetingen van het oorspronkelijk vraagstuk (fig. 88). Ten einde nu de punten der naalden te doen samenvallen, hetgeen voor de constructie der tongbeweging het meest wenschelijk is, laat men den wissel in de baan met den kleinsten straal onveranderd, plaatst de punt der naald van den anderen wissel in hetzelfde punt en stelt dan den hoek a van den tweeden wissel veranderlijk (fig. 89). Daar uit de berekening der snijding van de oorspronkelijke banen de hoek f bekend is geworden, hebbenwij _ ter berekening van den nieuwen hoek cc' de vergelijkingen :

t sin. £ + sin. a' = M j

(9S)

t j cos. | + cos. «' = N

waarin M de afstand tfd uit fig. 87 en N de lengte is volgens de lijn Fdfd gemeten, van de aansluiting van het punt Fd met de punt der naald van den anderen wissel. Uit die vergelijkingen volgt:

M2 + N2 " ' * ' (W

waarm: \°^>

P = Nsin.% — Mcos. | . . . . )

Daar de aanslaghoek steeds eene kleine waarde heeft, 't zij deze 0° 50' is of wel door (94) bepaald wordt, zal de nieuw berekende straal (welke uit die waarde van cc' of beter door £ — «' bepaald wordt met de waarde van t zooals die uit eene der vergelijkingen (93) volgt) zeer weinig van die van de oorspronkelijke baan verschillen, zoodat de vervorming der primitieve banen wel kan gerekend worden tot een minimum teruggebracht te zijn.

§ 52. Zijn de stralen der gebogen banen niet gelijk dan zullen, vooral ook als cc > cc' is, de lengten ongelijk zijn en de worteleinden niet naast maar achter elkander vallen. Bij de draaiing der naalden zouden dus deze ook langs elkander schuiven, waarop dus bij het ontwerpen van het bewegingstoestel zou moeten gelet worden. Om dit te vermijden is het beter aan beide tongnaalden dezelfde lengte te geven. De naald met den kleinsten straal, krijgt dus eene grootere breedte, over den draaibout gemeten, dan de andere naald en dit bij de constructie der tongbeweging in aanmerking nemende, gaat alles verder evenals bij de constructie van den symmetrischen drieslag bij langsliggerbovenbouw.

Is l de lengte der langste naald, langs de rechte aansluitende spoorstaaf gemeten, dan is, als r en cc' de straal en aanslaghoek der naald met den kleinsten straal zijn,

l + r sin. a' \

sm. t' = —

r I

QN=r(cos. a' — cos. e') (95)

De breedte van den wortelbout = Q N— 0.035 M.

§ 53. Bij den meebuig enden drieslagwissel zijn de berekening en het ontwerp niet zoo gemakkelijk als in het geval van uitbuigende wisseling. Dit ligt daaraan dat de samenstelling van het figuur, door de beide samenstellende wissels gevormd, veel bijdraagt tot eene grootere vervorming van den primitieven toestand dan in het voorgaande vraagstuk. Wij hebben boven gewezen op het nadeel, vooral bij tramwegwissels, van het naast elkander liggen der beide gebogen tongnaalden en verder het nut bepleit van den wissel, welke in fig 78 geschetst is en waarbij de tweede of achterliggende tongnaald tegen de buitenspoorstaaf van de hoofdwisselbaan aanslaat Eene andere methode is, den drieslag zoodanig te construeeren dat de beide tongbewegingen achter elkander in

de hoofdbaan zijn gelegen. In. het geval dat wij beschouwen en waarvan het theoretisch ontwerp in fig. 90 geschetst is, zullen wij zien dat beide genoemde constructies in vele gevallen geene schoone — en ergo geen goede — spoorverbindingen opleveren.

Wat toch is het geval ? De schoonste spoorverbinding, die tevens de meest geleidelijke overgang van de gebogen banen op de rechte banen geven zou, is die, waarbij de punten F, Fx en Fd kunnen worden aangehouden evenals in het vorige geval dat wij beschouwden. De baan met den grootsten straal B zal met eene grootere snelheid bereden worden dan die met den veel kleineren^straal Bx en 't is dus van belang om eerstgenoemde baan zoo weinig mogelijk te vervormen. Alzoo : men houde het punt F aan, kiest, naar aanleiding van den snijdingshoek in F het puntstuk en construeert den voordeeligsten wissel. Plaatst men nu de tongbeweging van den tweeden samenstellenden wissel in de hoofdbaan vóór die van den anderen, dan zal voor eene goede verbinding het punt Fx en evenzoo de hoek in het algemeen niet kunnen worden aangehouden omdat de tongbewegingen zoo ver van elkaar moeten liggen, dat de boog achter de voorliggende naald in de normaal van het punt O (fig. 91) zooveel ruimte voor de beweging van de achterliggende naald moet overlaten dat deze alleszins voldoende kan plaats hebben. Wil men het punt Fd aanhouden dan kan men de tongbeweging in Cx door een doorgaanden boog met dat punt of met het uiteinde van het met dien hoek ove,reen- . komende puntstukbeen verbinden; alsdan zal moeten wórden onderzocht welke de ligging der tongbewegingen ten opzichte van elkander is en of de slagruimte Cc groot genoeg is.'

Evenzoo zal een drieslag, waarvan de achterliggende tangbeweging' in den wisselboog achter de voorste ligt, ook niet altijd gemakkelijk te ontwerpen zijn, omdat dikwijls, de straal van dien, wisselboog klein zijnde, die van de tongnaald öf. zeer klein wordt öf zoo weinig van den straal des wisselboogs verschilt, dat. de naald te lang wordt en daardoor geen plaats — althans niet voldoende — zou overblijven voor eene deugdelijke plaatsing en, constructie van het worteleind.

Bij meebuigende wisseling is dus de drieslagwissel niet gemakkelijk samen te stellen. Het eenige wat het meest practisch is, is het punt Fd aanhouden en, na vaststelling van de lengte van het puntstukbeen, een boog van. kleineren straal tusschen Fd en Fi inlasschen en daardoor tevens de plaats van Fi bepalen. Dit puntstuk zal daardoor scherper worden en gemakkelijk met de voorliggende tongbeweging te verbinden zijn. Deze methode zal alleen gunstige resultaten geven als de afstand van Fd tot i*\ zoo groot is, dat het inlasschen van een boog met kleineren straal geen knik veroorzaakt, anders zal het punt Fd niet kunnen worden aangehouden en een ander punt van de baan moeten worden aangenomen, van waar men dan een boog met kleineren straal kan inlasschen. Het punt Fd wordt dan ook verplaatst; dit punt, dat natuurlijk eenigszins willekeurig kan worden aangenomen, kan het gemakkelijkst door toepassing der teekenmethode worden bepaald.

Zooals uit het bovenstaande duidelijk is, moet ook ter bespoediging van het ontwerp niet de drieslag uit de baanverbinding maar deze laatste uit eerstgenoemden volgen, m. a. w. zoowel bij uit- als bij meebuigende wisseling is het beter van een vooraf berekenden drieslag uit te gaan en deze zoodanig te plaatsen dat de verbinding zoo voordeelig mogelijk uitvalt.

§ 54. Wanneer men geen typewissel wil construeeren waarbij de achterliggende tongbeweging in de wisselbaan achter de voorliggende geplaatst was, moeten de beide tongbewegingen achter elkaar in de hoofdbaan gelegen zijn. Evenals bij den uitbuigenden drieslag het geval was, wordt de afstand der beide gebogen naalden bepaald door. de voorwaarde dat de achterliggende naald voldoende slagwijdte heeft, welke liefst iets te ruim genomen wordt,, (fig. 92). Is deze en daardoor de afstand a bepaald waarop de punten der naalden van de samenstellende wissels van elkander liggen verwijderd, dan legge men de twee typewissels zooals in de figuur is aangegeven. In vele gevallen zal het blijken dat, wanneer men den wissel met het puntstuk F met. het mathematisch snijpunt in of zooveel mogelijk bij het snijpunt van de buitenspoorstaaf der oorspronkelijke gebogen baan met de rechte hoofdbaan gelegd heeft, het aanhouden van het rechtlijnig puntstuk Fi geen gunstig resultaat geeft en men, ook met het oog op eene grootere waarde van gjd, beter doet den wisselboog te verlengen, zoodat de punten Fi en Fd op eenzelfden boog gelegen