421

Horizontale compoundmachine met automatische stoomregeling vervaardigd op de machinefabriek Gebr. Ledeboer te Borne (0.).

Deze machine heeft het zoo gunstig bekende type van bajonetframe en is geconstrueerd op eenen stoomdruk van 8 atmospheeren.

De. diameter hoogdrukcylinder is . . . 12 men. die van den laagdruk » » ... 24 » de slaglengte » • ■ • 30 *

het aantal slagen » ■ • • 100

Voor de stoomverdeeling wordt hierbij gebruik gemaakt voor den hoogdrukcylinder van 2 schuiven met variable expansie verkregen door eene Riderschuif.

Men gebruikt hier 2 schuiven met het oog op kleine stoompoorten dus eene geringe schadelijke ruimte, welke nog meer verkleind wordt doordat de spiegel zeer dicht aan den cylinder is gebracht. De stoomschuifbeweging heeft daardoor niet direct van uit de hoofdas plaats, maar wordt verkregen van uit een 2de asje bewogen door de hoofdas.

Het schijnt dat deze fabriek zich in het bijzonder toelegt op het verkleinen der schadelijke ruimte; zoo worden hier ook machines gemaakt waarbij de stoomuitlaat geschiedt door een kanaal in de schuif. Dit heeft het voordeel dat de gaten voor den stoominlaat zich op de uiteinden van den spiegel bevinden, waardoor de lengte der stoompoorten aanmerkelijk vermindert.

De stoomverdeeling bij den laagdrukcylinder geschiedt om dezelfde reden door 2 bakschuiven.

De regeling der snelheid geschiedt door een Poorterschen regulateur, welke zijne beweging aan de Riderschuif mededeelt en geremd wordt door een katarakt.

Alle scharnieren hebben conische tappen welke met moeren aangezet worden, zoodat mocht er een moer loswerken, dit geen losgaan der tap tengevolge heeft en daardoor de hieruit ontstaande slijtages voorkomt.

Door den regelmatigen gang vindt dit type veel toepassing in de spinnerijen en weverijen in Twente.

Wat het stoomverbruik betreft is gebleken, dat deze machines hoogstens 1 K.G. kolen per uur en per P.K. vereischen.

De krukken, welke uit één stuk bestaan, connectors en kruishoofden zijn vervaardigd van smeedijzer, terwijl de hoofdas en

zuigerstangen van staal van een goeae quanten, üjh.

De blokken voor de hoofdas zijn voorzien van zware bronsmetalen lagers uit vier stukken en voorzien van aanzetinnch-

^De^uchtpomp kan öf horizontaal achter den laagdrukcylinder of verticaal onder de machine geplaatst worden.

Het geheel maakt een gunstigen indruk door den eleganten vorm, nette mahoniehouten bekleeding der cylinders en blanke bewerking van alle deelen.

STATEN-GENERAAL.

Verbetering van de Berkel, de Schipbeek en de Regge (No. 159.)

(Vervolg van blz. 412.) ^«ïn Een ander gewichtig punt is voorzeker de omvang der Staatshulp.

Wij lezen daaromtrent in het Verslag het volgende. . »In de eerste plaats rees de vraag, in hoeverre eene tegemoetkoming

over 2/„ gedeelten der voor verbeteringen geraamde kosten geacht kan

worden eene goede maatstaf te zijn voor het te verleenen subsidie.

Er bleek dienaangaande verschil van gevoelen te bestaan.

Er gingen stemmen op, die de Rijksbijdrage te ruim achtten, in

Friesland werd een subsidie van 40 ten honderd toegekend voorde

verbetering der kanalen. Kon daarmede ook in dit geval met worden

volstaan? . ..... d«u „;;n

Ook de reeds bij § 2 weergegeven meemng, dat het Kijk zijn subsidie afhankelijk moet stellen van medewerking der provincie werd vernomen. De Staat behoorde Vs te geven, de provincie evenzeer 73. Had de Regeering pogingen aangewend om eene dergelijke regeling in overleg met de provinciale besturen tot stand te brengen?

Van andere zijden werd met klem betoogd, dat eene Rijksbijdrage van ü/o gedeelten in de kosten der verbeteringen te laag is.Volgens deze léden behoorde dit tot 3/4 gedeelten te worden verhoogd Onder aanvoering van al hetgeen reeds boven medegedeeld is, omtrent.ae jarenlange verwaarloozing van de kleine rivieren door den ötaat, wezen zij op de geringe draagkracht der betrokken waterschappen, welke gedeeltelijk een gevolg is van den aard der gronden, waaronder vele magere zandgronden zijn, gedeeltelijk echter ook van het lange stilzitten van den Staat, waardoor de toestand voortdurend verergerde. Nu de Staat eindelijk tusschenbeide treedt, had men mogen verwachten dat de zwaar geteisterde streken met milder hand zouden geholpen worden. Deze leden drongen er bij de Regeering op aan, alsnog de maatstaf 3/, voor de Rijksbijdrage aan te nemen. Het zou

den betrokken waterschappen reeds moeite genoeg kosten het noodige geld voor het overblijvend V4 gedeelte op niet te bezwarende voorwaarden te leenen. .

Zich geheel aansluitende aan dit betoog, legden andere leden in het bijzonder ook nadruk op den last van onderhoud, welke geheel aan de belanghebbenden zal verblijven. Dat onderhoud zou, in verband met hetgeen opgebracht zal moeten worden aan renten en aflossingen, uiterst bezwarend zijn. .

De rivieren in quaestie voeren bij hooge vloeden uit het buitenland niet alleen veel water aan, maar ook veel zand, en eene voortdurende afzetting van zandbanken, kliften enz. is daarvan het gevolg, terwijl de sterk inscharende oevers mede veel onderhoud vorderen. Toch zou bij eene belasting van f 4 per H.A. 1ste klasse in het waterschap van de Berkel slechts eene som van f 0.13 per H.A. voor onderhoud overblijven. Dit bleek uit de volgende berekening, ontleend aan de Memorie van Toelichting: ...

de waterschapslasten zijn per H.A ...tl.//

komt bij voor rente en aflossingen overeenkomstig het

wetsontwerp ■ " ™*z

Totaal . . . f 3.87

Stel men alzoo voor onderhoud " 0-13

zoo verkrijgt men • ■ f 4-C0

per H.A. 1ste klasse jaarlijksche lasten. Dit cijfer is, zeide men, voor de betrokken streek zeer hoog. Aan verhooging is moeilijk te denken.

Zou met dergelijke middelen het onderhoud behoorlijk kunnen geschieden? Twijfel dienaangaande scheen gerechtvaardigd. En indien dit onvoldoende was, zou men allengs weder voor het oude kwaad komen te staan. Daarom werd in overweging gegeven, om het onderhoud voor de helft voor Rijksrekening te doen verblijven. Het bestek zou door 's Rijks Waterstaat kunnen goedgekeurd en onder toezicht van Rijksambtenaren kunnen uitgevoerd worden. De deugdelijkheid van het onderhoud, waarvoor anders geene zekerheid bestaat zou hierdoor niet weinig gebaat zijn. In het medebetalen van de belanghebbenden voor de wederhelft zou men een waarborg hebben van zuinigheid. Voor het Rijk zouden deze uitgaven van luttele beteekems zijn en voor belanghebbenden zijn zij uiterst drukkend. Vestigde men het oog op de ontzaglijke sommen die jaarlijks door het Rijk aan de groote rivieren worden ten koste gelegd, zoo scheen de billijkheid sterk voor het aangegeven denkbeeld te pleiten. De Staat, aldus zeiden deze leden ten slotte, koopt bij dit wetsontwerp zijne verplichtingen tegenover de kleine rivieren af; belanghebbenden, ten einde raad en strijdens moede, zijn wel genoodzaakt genoegen te nemen met iedere koopsom, die de Staat hun biedt. Wellicht overschatten zij, door de aanneming van dit wetsontwerp te vragen, reeds hunne krachten Dit

geldt vooral voor ae waierscnapjien uei ü™^™ ™ •—e~

welker oevers geene gronden gelegen zijn in waarde overeenkomende met "oede Berkelweiden. Is de hulp die verleend wordt onvoldoende, zoo zullen de waterschappen jarenlang' onder te zwaren druk blijven verkeeren en zal geen welvaart kunnen terugkeeren m eene streek, die deze zag teloorgaan door gebrek aan den steun, waarop zij

reOnshschijnt het denkbeeld, een deugdelijk onderhoud te waarborgen door den Staat met de helft der kosten te belasten, geenszins verwerpelijk. ,

Sommige leden waren teleurgesteld door de indiening van een wetsontwerp, dat slechts op drie kleine rivieren betrekking heeft. Zij hadden niet een partieel, doch een volledig ontwerp verwacht, terecht werd deze opvatting bestreden. Immers de Minister heeft op zeer aannemelijke gronden aangetoond, waarom hij voor het oogenbhk met verder wenscht te gaan. . ,

Van meer beteekenis schijnt ons de gedachtenwisseling over de Vecht die, zooals men zich zal herinneren wel m de M. v. 1 werd besproken, doch niet in het ontwerp is opgenomen. Daaromtrent luidt het verslag als volgt: ,■• ±„1,1

»In de Memorie van Toelichting wordt de Vecht op eene lijn gesteld met de Berkel, Schipbeek en Regge, als evenzeer aanstonds in aanmerking komende voor verbetering. Hetgeen de Regeermg omtrent eerstgenoemde rivier in het midden brengt, gaf aanleiding tot eene afzonderlijke bespreking. .

Door sommige leden werd het betreurd, dat de Minister zijn voornemen om de Vecht te maken tot een voorwerp van Staatszorg, evenals vroeger met het Zwarte Water is geschied, in de Memorie van Toelichting heeft kenbaar gemaakt. De Regeering had zich hierdoor hare taak noodeloos verzwaard. Het gevaar bestond, dat de plannen omtrent de Vecht, welke met die voor de Berkel, Schipbeek en Kegge weinig of geen verband houden, aan het tot stand komen van dit wetsontwerp schadelijk zouden zijn. Waarom ten opzichte van^die rivier afgeweken van de voorzichtige wijze van werken, om niet meei ter sprake te brengen dan onmiddellijk beslist moet worden .

Lijnrecht tegenover deze zienswijze stond die van leden^ welke eene bepaling omtrent de Veeht in het wetsontwerp zelf wenschten op te nemen.0 Huns inziens bestond er tusschen de voorzieningen voorde Vecht en die voor de drie andere rivieren niet alleen geen verwijderd, maar een zeer nauw verband. Reeds thans wordt het Reggewater en gedeeltelijk het water van de Boven-Schipbeek op het Vechtgebied gebracht, en bij het tot stand brengen der voorgenomen verbeteringen waarbij verlaten is het stelsel, dat iedere rivier het water uit haar stroomgebied zelfstandig en zonder overstorting op andere rivieren moet afvoeren, zal de water-aanvoer uit bet gebied, waarvoor een subsidie wordt voorgesteld, op bet Vechtgebied toenemen, zal die