517

M 48

voor de Schelde, één voor Feyenoord, één voor de Marine-

W Dat in principe besloten wordt de schepen, zoo dit mogelijk is, in Holland te bouwen, is zeer juist gezien, doch dit mag nimmer aanleiding zijn hiervoor de zoo broodnoodige reorganisatie onzer vloot uit te stellen of te vertragen.

Bovendien het grootste gedeelte van een oorlogsschip ais het in ons land gebouwd wordt, komt toch uit het buitenland, alle grondstoffen : ijzer, staal, koper, hout, steenkolen, enz.,' bijna alle hulpwerktuigen: stoomlieren, ankerspillen, stuurmachines, geschuttoren, machines, munitie hijschmachines, de electrische installatie, torpedo-lanceermachmes, enz. enz. het geschut, het grootste deel van den inventaris.

Alleen het arbeidsloon en de winst der aandeelhouders m de scheepswerven blijft in het land, althans voor zoover geen buitenlanders aandeelhouder zijn en geen aandeelhouders van hun dividenden een reisje naar het buitenland gaan maken.

Wat de verhouding van materieel en arbeidsloon betreft, zoo geeft bijlage V (no. 30) van deze begrooting aan dat voor den scheepsbouw besteed is aan de schepen m aanbouw de som van f 1416.305.11 aan materieel en 438.142.29 aan arbeidsloon, dus ongeveer 30 pCt. van het materieel wordt besteed aan arbeidsloon, doch dan moet m aanmerking worden genomen dat uit den aard der zaak deze verhouding hooger is dan op de particuliere werven, waar op het arbeidsloon meer bezuinigd wordt dan op de Marinewerf geschieden mag. Welk een klein bedrag van het geheel vormt daarom het arbeidsloon. Mag hiervoor dan de zoo brood noodigc reorganisatie onzer vloot worden uitgesteld?

De werven in ons land zijn evenals indertijd in Amerika stil blijven staan en stilstand is evengoed als achteruitgang, zij konden dus met het buitenland niet concurreer en, de Marine moest nu weer helpen om deze werven op dreef te brengen, daar het een belang van het land is om goede „up to date" werven te hebben. Zijn de werven eenmaal weer naar den geest des tijds ingericht, dan kunnen zij, onder goed beheer goed met het buitenland concurreeren, immers de grondstoffen ijzer, staal en steenkolen kunnen wij dikwijls goedkooper krijgen dan de werven in de landen waar deze grondstoffen worden geproduceerd, onze loonen zijn lager dan in het buitenland, ons werkvolk niet minder dan het buitenlandsehe werkvolk. Deze redeneering wordt door velen gehuldigd. Mag echter om deze reden de vloot jaren langer in den treurigen staat blijven waarin zij verkeerde en nog verkeert? En aangenomen dat de verbetering onzer werven een goede reden is om de verbetering onzer vloot te vertragen, zoo mag aangenomen worden dat de tijd voor verbetering dier werven thans ruimschoots verstreken is, nu van 1893 af dus straks zeven jaren lang daartoe de gelegenheid heeft bestaan. Zijn er nog werven die niet hiervan geprofiteerd hebben, dan is het zaak voor deze „onverbeterlijke werven'' de verplichte reorganisatie onzer vloot niet langer te vertragen, te meer, daar „Koloniën" hard medegewerkt heeft in dezen geest door den aanbouw van een groot aantal flotiïle-vaartuigen, die geen gevechtswaarde bezitten en toch tot de Militaire Marine behooren.

Er zou nog veel gezegd kunnen worden over dit onderwerp, doch dit opstel is reeds zoo uitvoerig, dat het zaak is op dit oogenblik, hierover niet verder uit te wijden. ^ _ _

Rest dus de vraag of het, de draagkracht der Natie m aanmerking nemende, mogelijk is om deze reorganisatie in twee of drie jaren te bewerkstelligen.

De Minister acht voor zijn plannen nog noodig 41.082 millioen gulden en ofschoon dit plan een minimum plan is, wil deze Minister de uitvoering van dit plan over 10 jaren verdeelén, zoodat elk jaar 4.2 millioen gulden zouden worden

besteed. „ . •; .,

Om echter in twee oi drie jaren dit plan te kunnen uitvoeren, zou eene leening gesloten moeten worden.

De Minister is van oordeel, dat deze schepen 20 jaar mee kunnen. De leening zou dus in 20 jaren moeten worden

afgelost.

42 millioen a 5 °/0 voor aflossing is

2.10 millioen

een leening ook gelei kost, dus indien 42 millioen noodig is, voor een grooter bedrag geleend moet worden. Elk jaar echter wordt het rentebedrag met f 63.000 verminderd en kan dit dus gevoegd worden bij bovenbedoeld half millioen om tot eene uitgave van 4.2 millioen 'sjaars te geraken, zooals deze Minister noodig acht. Welnu deze gelden kunnen besteed worden om onze vloot „up to date" te houden en de nieuwe schepen in dat tijdvak kunnen dan in Holland gebouwd worden.

Verder zou het oude materieel, hoe eerder hoe beter, moeten worden afgeschaft. Oude schepen zijn veel geld waard op dit oogenblik. Staal en koper zijn zeer prijzig. Ï.Jzer vooral is duur, daar het zoo weinig aangemaakt wordt, en de meeste schepen onzer vloot zijn van ijzer. Thans zal voor onze schepen allicht het dubbele verkregen kunnen worden dan over tien jaar, warneer de prijzen van ijzer en staal misschien weer even laag zullen zijn als 10 jaar geleden, en voor onze oude afgebroken schepen kunnen wij dan weer een modern schip bouwen, terwijl als wij deze oude vloot kwijt zijn, allicht eerder overgegaan wordt tot de vernieuwing van de brandkast waarin onze nationale rijkdom, onze vrijheid en onze onafhankelijkheid geborgen worden, de NederInndsclie Zeemacht. X.

per jaar.

3 % rente van 42 millioen is l-2° millioen

per jaar dus totaal ,3-36 millioen

dat ' is dus een uitgave minder van 0.84 millioen voor het eerste jaar, dan door dezen Minister gevraagd wordt. Laat ons echter stellen 0.5 millioen minder, daar het sluiten van

Minimum loon en maximum arbeidsduur.

De Vereeniging voor Gemeente- en Volksbelangen te Rotterterdam hield Dinsdag j.1. onder het voorzitterschap van den heer H. J. Meerkamp van Embden, een algemeene vergadering met leden en genoodigden, ten einde den heer D. E. C. Knuttel, Rijksbouwmeester te 's-Gravenhage, het woord te hooren voeren over het vraagstuk van het opnemen van bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidsduur in bestekken van openbare werken.

Na een inleidendj woord var. den voorzitter, die de geschiedenis der zaak voor wat Rotterdam aangaat in herinnering bracht, en zijn leedwezen betuigde dat zij hier zoo lang aanhangig bleef, stelde hij den heer Knuttel voor als practicus, — die daarop het spreekgestoelte betrad.

Hij begon met zijn verwondering te betuigen dat deze afgezaagde zaak — zoo hij haar noemde —, nog altijd te Rotterdam niet is afgedaan, na al wat er in en buiten de Tweede Kamer reeds over is voorgevallen. Hem zal het dan ook onmogelijk zijn nieuwe gezichtspunten te openen. Wat hij zeggen zal moet slechts dienen tot opfrissching van ieders geheugen, en zal zich voor het overige slechts bewegen op practish gebied; de theorie van het vraagstuk, reeds zoo uitvoerig elders behandeld, bij name in de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek, waar ook spreker tot de prae-adviseurs behoorde, zal hij laten rusten, buiten alle bespiegeling blijvende, zich hechtende aan de praktijk van het leven, en als men dan ziet dat iets in de praktijk goed werkt, och, zegt hij, laten we het dan overnemen.

Welken invloed zal regeling van het loon en den werktijd hebben op het werk zelf? Hij antwoordt dat de invloed van die regeling een goede zal wezen op het werk zelf. Men zal goed, goedkoop en vlug werk daardoor bevorderen. Openbare aanbesteding met gunning van den laagsten inschrijver, is gevaarlijk te achten, vooral voor den werkman. Er komen te veel beunhazen in de bouwerij, die de goede bazen verdringen. Men bezigt minder goede soort materialen, in spijt van alle toezicht; aan den anderen kant wordt het loon tot lager peil gebracht, voor zoover de aannemer zijn heil niet zoekt in het aanstellen van minder bekwame werklieden. Aldus is, met goed toezicht zelts, geen goed werk te verkrijgen. Absoluut niet! Minder goed werk gaat er bij de oplevering mede door, vooral ook omdat de aanbesteder er belang bij heeft het werks bijtijds opgeleverd te krijgen, hetwelk niet mogelijk is als men werk, dat wat minder goed is, afkeurt. De werkgever heeft er voor te zorgen, dat er goede werklieden op het werk zijn, en dat goede materialen gebezigd worden. Minimum loon, opgenomen in de bestekken, waarborgt al dadelijk vanzelf het bezigen van goed werkvolk, aangezien de aannemer dan wel zorgen zal goede waar voor zijn geld te krijgen, met andere woorden: bekwaam werkvolk.

Waar blijven dan de werklieden van minder allooi? Die vraag len o-een gewicht in de schaal, want den bekwaamste komt het werk toe, en diens loon behoort niet gedrukt te worden door de mededinging der anderen, die bovendien werk zullen vinden als de bekwaamsten geplaatsL zijn, terwijl zij ook voor minderen arbeid in vele gevallen de voorkeur verdienen.