193

M te.

bouwindustrieelen in Nederlandsch-Indië, maar zelfs voor de ambtenaren bij Binnenlandsch Bestuur, die aanhoudend bemoeienis hebben met bouwwerken, terwijl hun studie op de Indische inrichting hun nimmer eenige bouwstof daarvoor aanbracht. Maar ook jonge ingenieurs en opzichters, die gewoonlijk zonder noemenswaardige voorafgaande praktijk in Indië te werk gesteld worden, zitten menigmaal met de handen in het haar, waar zij — wat in Nederland zoo goed als nooit voorkomt — in Indië niet slechts moeten ontwerpen en toezicht houden op het werk, maar de ontwerpen zelf moeten uitvoeren.

Nu zegt de schrijver wel in de voorrede «dat hij nooit van plan is geweest een speciaal en uitvoerig Indisch boek te schrijven», loch heeft hij waarschijnlijk, naar den inhoud te oordeelen, hoofdzakelijk Indië op het oog gehad.

Hij wijdt ten minste bij elk onderdeel, het leeuwenaandeel aan de beschrijving van zoogenaamd Indisch bouwmateriaal. Hij spaart in dezen de kritiek niet. Zoo betoogt hij, dat het feit, dat wij Nederlanders in Indië tot nu toe slechts slechte baksteenen hebben gefabriceerd, waarlijk niet aan de grondstof ligt. De Indische klei is uitmuntend geschikt voor goede baksteenen, zooals proeven op groote schaal den schrijver op de meest overtuigende wijze hebben geleerd. Waaraan zijn dan die zachte baksteenen, niet te vergelijken met Europeesch bouwmaterieel, toe te schrijven ? Uitsluitend aan de onbeholpen wijze waarop wij steen bakken. De heer van der Kloes zal ons leeren, hoe wij dit hebben te doen.

In dien gedachtengang is het dan ook zeer logisch dat hij geen uitvoerige beschrijvingen geeft, hoe de inlander zijn bouwmaterialen bereidt. Want dit behoort tot de folklore, en ieder, die in Indië is. kan dat zelf wel waarnemen.

Integendeel geeft hij zoo duidelijk en populair mogelijk aan, noe een Europeaan in Indië onder bepaalde omstandigheden steenen moet bakken, riviersteen bewerken, kalk en cement bereiden en keuren, metselwerk, beton en cementijzer samenstellen en bereiden. Dit alles vult de eerste vier hoofdstukken.

Daarna komt hoofdstuk V, gewijd aan: hout, houtaankap, houthandel, bescherming van hout tegen bederf. Hoofdstuk VI handelt over andere plantaardige materialen in de tropen: bamboe, rotan, talidoek, dakbedekkingen, paggers, deuren en vensters, matten en andere werken in bamboe. Ten slotte drie hoofdstukken over ijzer, glas en verfwerk. Ten slotte moeten we nog mededeelen, dat de schrijver zich niet bepaalt tot het werken met de geringste hulpmiddelen. Hij geeft aan het slot van elk hoofdstuk op, hoe men het in Europa doet. Dit gedeelte is met zorg behandeld. Vele teekeningen verduidelijken den tekst, en de adressen van Europeesche firma's, die de afgeteekende machinerieën leveren, geven den vooruitstrevenden industrieel, die zijn werkwijze wil europeaniseeren, daartoe den weg.

Wij wenschen dit boek in vele handen en wij hopen, dat spoemg uitmuntende harde baksteenen, in Indië zelf gebakken, van deze tde kwaliteit als de beste vaderlandsche klinkers en alle van hetzeltae formaat, het bewijs zullen leveren, dat de heer van der Kloes werkelijk practischen raad geeft.

v. o.

STA TEN-GEN ER AAL.

PEIL VAN HET NOORDZEEKANAAL.

(Met grafische voorstelling.)

Naar aanleiding van een adres van het Bestuur van den aan het Noordzeekanaal gelegen Houtrakpolder is door den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid eene nota van inlichtingen aan de Tweette Kamer overgelegd, die belangrijke mededeelingen bevat over het pel van het kanaal. Deze nota is gebaseerd op een rapport van den ingenieur van den Waterstaat N. A. M. van den Thoobn, waarvan een uittreksel door den Minister werd overgelegd bij de stukken betrelfende de Waterstaatsbegrooting voor 1897.

Deze twee bescheiden vullen elkander aan.

Wat de juiste inhoud van het adres is, kunnen wij niet mededeelen aangezien het niet in de gedrukte kamerstukken werd opgenomen Uit de ministerieele nota, blijkt echter, dat het polderbestuur zich beklaaga heeft over het gevaar, waarin tijdens den storm van 5—9 December 1895 de waterkeering heeft verkeerd tengevolge van den hoogen waterstand op het kanaal.

In die nota lezen wij het volgende : , „Bij den langdurigen storm van 5—9 December 1895 zijn 0P'iet Noordzeekanaal zeer hooge standen voorgekomen, die langs de aiJJren der IJpolders tot de hoogte van 0.20 M. + A.P. zijn gestegen, zoowat deze dijken, welke op eene hoogte van 1 M. + A.P. zijn aangelegd en daarop onderhouden dienen te worden, bezwaarlijk kunnen geacht morden in groot gevaar te hebben verkeerd.

Behalve eenigen afslag boven de lage steenglooiing van den dijk van den Amsterdammer polder, die ten gevolge van zijne liggmg beoosten de. Hembrug langs het zich oostwaarts verbreedende kanaal en tegenover de plaatselijke verruimingen van den waterspiegel aan de monden der zijkanalen naar Zaandam en naar Barnde gat, meer blootgesteld is aan golfslag en dus, evenals de aansluitende dijken bij Amsterdam m beheer, eene hoogere steenglooiing noodig heeft, werd ook door de golfbeweging aan de dijken der IJpolders nergens schade van eenige beteekenis toegebracht.

Wanneer die polderdijken slechts behoorlijk op profiel en aan de hoogte worden onderhouden, zijn de door het bestuur van den Houtrakpolder bedoelde gevaren redelijkerwijze niet te duchten. Dit is duidelijk gebleken bij den hevigen en langdurigen storm van 5—9" December 1895, toen de waterstanden op het Noordzeekanaal tot eene ongekende hoogte stegen.

Die hooge waterstanden op het Noordzeekanaal ontstonden door het ongestoord op het Noordzeekanaal malen van de stoomgemalen van Rijnland te Halfweg en te Spaamdam, ook tijdens dat kanaal in zeer bijzondere hoogst zelden voorkomende omstandigheden verkeerde, gevormd door het samenvallen van eene zeer langdurige stremming in de natuurlijke loozing op de Noordzee door de sluizen te IJmuiden, met eene zeer langdurige stremming der bemaling op de Zuiderzee te Schellingwoude.

De stremming der natuurlijke loozing te IJmuiden duurde van 5 December 1895 1 uur vóórmiddag tot 9 December 1895 10 uur vóórmiddag ; alzoo gedurende 4 etmalen en 9 uren, wat nimmer was voorgekomen.

De stremming der bemaling te Schellingwoude duurde van 6 December 1895 1 uur 30 minuten vóórmiddag tot 8 December 1895 8 uur 30 minuten namiddag; alzoo gedurende 2 etmalen en 19 uren.

Daarbij bereikte de Zuiderzee aldaar een stand van <s.t>y M. + in.a.l'. hooger dan eenig aldaar ooit waargenoinene en bleef de waterstand in zee gedurende dien tijd boven een stand van 1.20 M. + N.A.P., zijnde de stand van het buitenwater bij het ontwerp en het bestek van het nieuwe schepradstoomgemaal nabij Schellingwoude gesteld als grens, waarbij nog bemaling moet kunnen plaats hebben.

Het verdient hier vermelding dat, toen het IJ niet afgesloten was, de stoomgemalen van Rijnland reeds bij Zuiderzeestanden van 0.70 M. + A.P. moesten stoppen, nadat de opvoer bij standen slechts weinig daar beneden reeds sterk verminderde.

Deze stoomgemalen kunnen te zamen meer dan 4,000,000 M3. per etmaal op het Noordzeekanaal brengen, welke hoeveelheid nog vermeerderd kan worden met 500,000 M3. die de gezamenlijke IJpolders en andere op het Noordzeekanaal malende polders of waterschappen daarop kunnen brengen.

Om dus het peil van het Noordzeekanaal te kunnen beheerschen en het bij voorbeeld op een maximum-peil van 0.30 M. h- N.A.P. te houden, zelfs bij een Zuiderzeestand van 2.50 M. + N.A.P. zoude, alleen om den hierboven genoemden aanvoer op het kanaal daarvan af te malen, aan de werktuigen te Schellingwoude een vermogen van 1930 waterpaardekrachten gegeven moeten worden.

Het bestaande nieuwe schepradgemaal zoude met een vermogen van 300 water-paardekrachten, noch slechts zoolang de Zuiderzee beneden 1-20 M. + N.A.P. bleef, daartoe kunnen medewerken.

Hierbij is nog niet eens in aanmerking genomen dat bij een maximum-stand van 0.30 M. N.A.P. èn Schermerboezem èn Amstellandsboezem bij waterbezwaar geregeld op het Noordzeekanaal zouden blijven afvloeien, wat nu tijdens de hooge standen in December, jl. niet kon plaats hebben, terwijl alsdan ook Amsterdam in tijden van waterbezwaar meestal zoude kunnen blijven voortgaan met groote hoeveelheden water uit de Zuiderzee in te laten en na doorspoeling der grachten weder op het Noordzeekanaal te laten stroomen, hoeveelheden, die °P honderdduizenden M3. per nacht zijn te schatten.

De handhaving van een maximum peil van 0.30 M. -f- N.A.P. zoude dus bij waterbezwaar de bemaling eischen van het Noordzeekanaal met zeer krachtige en hoogst kostbare werktuigen, en wanneer dit van Rijkswege zoude moeten plaats hebben, zoude daardoor in het leven K'eroepen worden eene bemaling van Staatswege van een groot deel van Noordholland, Zuidholland en Utrecht, waarbij tevens een belangrijk deel der kosten der waterverversching van Amsterdam voor Rijksrekening zoude komen.

De vraag, of het algemeen belang dit vordert en toelaat, vermeent de Minister, ook lettende op den betrekkelijk korten duur der zeer bijzondere omstandigheden die in December van het vorig jaar zijn voorgekomen en op het feit dat, in gewone omstandigheden, de stand van het Noordzeekanaal ook in den winter door gebruikmaking van de beschikbare middelen tot loozing en bemaling in den regel gehouden kan worden, afwisselende tusschen 0.50 M. en 0.30 M. N.A.P. en dus, met uitzondering van enkele dagen, in een toestand verkeert, die voor alle partijen bevredigend is te noemen, ontkennend te moeten beantwoorden."

De gronden, waarop de in de laatste alinea vervatte conclusie berust, vinden wij nader aangegeven in de vólgende aanhaling uit het hierboven aangehaald rapport van den Digenieur van den Thookn :

,,Bij de beoordeeling of het algemeen belang vordert dat aan het verlangen der polderbesturen wordt voldaan en tot de stichting van kostbare werken tot bemaling van het Noordzeekanaal bij hooge Zuiderzeestanden besloten moet worden, wordt in de eerste plaats opgemerkt, dat een langdurige Zuiderzeestand, hooger dan 1.20 M. plus N.A.P. zijnde de stand, bij het ontwerp van het schepradstoomgemaal nabij Schellingwoude vastgesteld, als „hoogste stand van het buitenwater waarbij nog bemaling moet kunnen plaats hebben", eene zeer buitengewone omstandigheid is.