285

M «3-

licht betreft, kenmerkend is, dat Newton nergens in zijn Opties vermeldt het werk van onzen Huygens. In de plaats van Huygens' verklaring der dubbele breking in de kalkspaath, dat onovertroffen voorbeeld van experimenteele scherpzinnigheid en theoretisch inzicht uit het beroemde «Traité de la Lumière», geeft Newton een constructie, die zoo weinig met de ervaring strookt, dat men zich afvraagt, of hij zich hiermee wel ernstig heeft bezig gehouden.

Huygens' opvattingen zijn, na 130 jaren gerust te hebben, den grondslag geworden voor de thans aangenomen licht-theorie, door Thomas Young en Tresnel verder ontwikkeld.

Op de grondslagen door Huygens gelegd, is de geheele verklaring der lichtverschijnselen gebouwd, waarin de afstandswerkingen geen plaats vinden.

Reeds in het begin dezer eeuw werd het gebied der lichtverschijnselen het eerst, volgens de beginselen van het moderne natuuronderzoek hervormd. Iets later, ongeveer in het midden, dringt in de warmte het beginsel van het behoud van arbeidsvermogen het eerst door.

Men gaat er toe over de warmte niet langer als stoffelijk, als in onveranderlijke hoeveelheid aanwezig te beschouwen.

Langzamerhand komt men tot de overtuiging, dat bij de warmteprocessen niet de hoeveelheid warmte, maar het arbeidsvermogen standvastig blijft. Dit beginsel van het behoud van arbeidsvermogen kwam in°het midden dezer eeuw bij drie groote denkers, Mayer, Joule en Helmholtz bijna gelijktijdig en onafhankelijk van elkaar, tot volle bewustzijn. Maar het heeft zich niet dan na veel tegenwerking, baangebroken.

Op geen gebied hebben de afstandswerktuigen zoolang bijna onbeperkt geheerscht dan op dat der electrische verschijnselen. De wet van Coulomb voor de electrische afstootingen en aantrekkingen zou hier dezelfde rol spelen, als Newton's wet voor de aantrekking van twee lichamen in de astronomie, namelijk de laatste oorzaak zijn, waarop de verklaring der verschijnselen is terug te brengen.

Na te hebben uiteengezet wat de wetenschap te danken heeft aan de onderzoekingen van Coulomb, Poisson en Ampère, staat spr. geruimen tijd stil bij Faraday, den eersten natuuronderzoeker, den baanbreker der nieuwe richting!

Een der grootste ontdekkingen van Faraday, die hem voor goed aan de natuurkunde bond, nadat hij eerst dan op natuurkundig, dan op scheikundig gebied lauweren plukte, hier onder anderen het benzol ontdekte, was de electro-magnetische inductie. Hoe dikwijls was vóór hem hiernaar reeds gezocht!

Voor Faraday, die niet begreep, hoe twee lichamen door zekeren afstand gescheiden, werkingen op elkander konden uitoefenen, tenzij er iets tusschen die beide was, hetzij koord of stang, dat als bemiddelaar dezer werking optrad, was het duidelijk bewezen, dat deze electromagnetische inductie alleen kan optreden door veranderingen in de ruimte tusschen de stroomgeleiders. Een electrisch geladen lichaam oefent evenzeer inductie-werkingen uit. Ook deze komen met behulp der middenstof die de lichamen scheidt, tot stand. Deze ruimte tusschen de lichamen is niet ledig, maar wordt door Faraday gevuld met de krachtlijnen, dezelfde waarin de deeltjes ijzervijlsel in de nabijheid van magneten zich rangschikken. Hij kent hieraan een physische beteekenis toe. Een onmiddellijk gevolg daarvan is dat de inductie, hetzij electro-statische, hetzij electro-magnetische, hetzij magnetische, met de middenstof van aard moet veranderen. Faraday vindt dit bevestigd en ontdekt het specifiek induceerend vermogen dier middenstoffen, het magnetisme en diamagnetisme, in de meeste vroeger voor niet magnetisch gehouden lichamen.

Na mede den weg te hebben gevolgd door Faraday gebaand en die tot zulke schitterende resultaten heeft geleid, stelt spr. de vraag: welke gunstige omstandigheden hebben medegewerkt om deze bulten_ gemeene ontwikkeling tot stand te brengen ? En hij antwoordt: de wegen waarlangs wij tot onze natuurkundige kennis geraken, zijn vele, niet velerlei. Zij zijn in aard niet zoo verschillend als dit in den regel wordt voorgesteld. Twee faktoren moeten voor de ontwikkeling der wetenschap samenwerken, denkbeelden en waarnemingen, met andere woorden theorie en ervaring. Denkbeelden alleen zouden ons terugvoeren naar de natuurbespiegelingen, de philosophische systemen der ouden, waarnemingen alleen zijn hoogstens in staat een bruikbaar receptenboek te geven. Beide moeten hand in hand gaan. De theorie die uit de ervaring voorkomt, moet steeds tot haar terugkeeren om nieuwe kracht te erlangen. Groote denkers erkennen dan ook met een verschil tusschen beide. Liebig zegt in zijn rede over inductie en deductie, dat de theoreticus experimenteert met zijne gedachten, zooals de experimentator met zijne feiten. En Gauss noemt ergens het experimenteeren daarom zoo belangwekkend, omdat men eigenlijk bezig is met zijn eigen gedachten te experimenteeren. Hoe kan anders een experimentator ooit zelfbewust voortgaan, als hij niet door theoretische opvattingen, inzichten, langs welken weg ook verkregen, wordt geleid !

Mijnen en Steengroeven in Limburg.

Aan het verslag van den ingenieur der mijnen, betreffende de exploitatie der mijnen en steengroeven in Limburg, gedurende het jaar 1896, wordt het volgende ontleend:

I. Steenkolenmijnen.

Door de twee in exploitatie zijnde steenkolenmijnen werden in dit jaar uitgedolven 137,786,70 ton (1) steenkolen, zijnde 11,172,10 ton meer 'dan in het vorige jaar.

(1) Door ton wordt hier bedoeld de eenheid van 1000 KG.

Het debiet bedroeg 132,258 ton, eveneens 9,021,70 ton meer dan in het vorige jaar.

De gemiddelde verkoopprijs was per ton f 4,052 tegen f 4,062 \n 1895, 4,17i in 1894 en 4,518 jn 1893.

De fabrieksprijs of kostende prijs bedroeg per ton f 2,536, tegen f 2,479 in 1895, f 2,63« in 1894 en 2,7139 ;n 1893.

De winst door de twee mijnen verkregen bedroeg f 196,204,2e6 of f 1.483 per ton verkochte steenkool, tegen f 1,563 ;n 1895, f 1,56» in 1894 en f 1,74 in 1893.

Het personeel bedroeg 465 personen, tegen 424 in 1895, 417 in 1894 en 408 personen in 1893.

Het gemiddelde loon der arbeiders per jaar bedroeg f 484,30, tegen f 461,62 in 1895, f 469,89 in 1894 en f 441,31 in 1893.

De gezondheidstoestand der mijnbevolking was goed.

A. Dominiale steenkolenmijnen te Kerkrade.

De uitdelving had plaats op den ontginningszetel van 200 meter onder den mond der Willemschacht en wel in het gedeelte van het ontginningsveld, gelegen ten westen der verschuiving A. Aldaar werd ontgonnen in de steenkolenlagen :

Merl 35,275,70 ton steenkool

Klein-Mühlenbach 1,747,35 » »

Groot-Mühlenbach 20,339,85 » »

Steinknip 34,343,80 »

Tezamen . . . 91,706,70 ton steenkool.

In de laag Klein-Mühlenbach is een gering gedeelte als nietloonend voor de ontginning achtergelaten, als zoodanig op de plans vermeld.

De bedoelde laag was over dat gedeelte van te geringe dikte en zeer brokkelig; het hangende der laag vertoonde tal van scheuren en spleten, zoodat het bewerken van dat gedeelte niet vrij van gevaar zou zijn, waardoor het raadzaam werd bevonden het niet te ontginnen.

De geheele uitdelving werd voor 45 o/0 geleverd door pilaar- en voor 55 °/„ door galerijbouw.

De exploitatie had zonder eenige stoornis plaats.

Een mijnwerker werd zwaar verwond, doch niet levensgevaarlijk.

De toevloed van water over dit jaar bedroeg 31,900 M.3 per uur, tegen 39 M3. in 1895 en 32,700 M3 per uur in 1894.

Door de afdamming van den grooten toevoer van water m het vorig rapport vermeld, was men in staat om het oude directwerkend stoompompwerktuig staande op den mond der Willemschacht grondig te herstellen; hieraan werd in dit jaar f 13,345,60s besteed, die in de ontginningskosten zijn verrekend.

Alvorens dit werktuig geheel gereed is, zullen er nog wel 4 maanden verloopen ; het zal dan zoo goed als nieuw zijn.

Alsdan zal men over twee flinke stoompompwerktuigen, waarvan een onder den grond op 260 Meter diepte is aangebracht, kunnen beschikken en zullen de geschorste voorbereidende werken weder worden voortgezet.

Het is aan te nemen, dat de beduidende toevloed van water, in liet vorig verslag vermeld, zich wedër zal opdoen, doch met de twee flinke machines zal men die kunnen meester blijven. .

Per uur en per werkman werden 188 M3. versche lucht door de mijn gedreven, tegen 161 M3. in 1895, waardoor de voor de gezondheid nadeelige gassoorten zoodanig vermengd werden, dat zij onschadelijk waren.

De uitdelving bedroeg 91,706,70 ton steenkool; 11,952,10 ton meer dan in 1895.

Verkocht werden 87,138,20 ton steenkolen; 10,131,90 meer dan in 1895.

B. Steenkolenmijn Neuprlck-Bleijerheide te Kerkrade.

De uitdelving had plaats op den ontginningszetel van 210 meter onder den mond der Catharina-schacht.

Er werden gewonnen uit de steenkolen lagen :

Merl 13,208 ton steenkool;

Klein-Mühlenbach '. '. 6,720 » »

Groot-Mühlenbach 24,332 » »

Steinknip ■ 1,820 » »

Te zamen. . . 46,080 ton steenkool.

In de laag Merl werden de noodige galerijen tot aan de grenzen van het concessieveld gedreven en de uitdelving voortgezet. _ ,

De verbinding van de laag Groot-Mühlenbach onder de verschuiving A, met de hoofdschacht op de diepte van 240 meter is bewerkstelligd en zal de schacht nog 25 a 30 meter moeten worden uitgediept om de laag Steinknip bloot te leggen. . ,,

Van uit den zetel van ontginning van 240 meter heeft men voor het gedeelte der laag Groot-Mühlenbach onder de verschuiving A gelegln, een dalend vlak van 60 meter lengte aangelegd en van hier Sit door de verschuiving A heen eene galerij naar de laag Steinknip ten einde met behulp van een windas door gecomprimeerde lucht gedreven, de kolen uit dat gedeelte der aag Steinknip naar boven te brengen Voor het overige wordt in de laag Groot-Muhlenbach onder de verschuiving A de exploitatie boven en onder den ontginningszetel van 240 meter voortgezet. „,,,,, . u. . .

De lagen Groot- en Klein-Mühlenbach boven de verschuiving A, werden, voor zoover onder den ontginningszetel van 210 meter gelegen, eveneens met dalende vlakken toegerust en voor een gedeelte ontgonnen ;