16

M *

deelingen in het oog houden, en heb ik mij met als doel van mijn beschouwingen gekozen, het aangeven van den (idealen) toestand voor de architecten-opleiding.

Alle ingenieurs zullen vinden, dat als zij allen zich gedurende eenige jaren een combinatie van twee vakken in een afdeeling (in afwachting van een geheel onafhankelijke afdeeling) moeten getroosten, dat er dan al heel weinig reden is om juist voor de architecten een uitzondering te maken, en ik denk dat vele bouwkundige ingenieurs de toepassing van „gelijke monnikken gelijke kappen" hier met onrechtvaardig zullen vinden.

Voor de architecten wordt de grootste verruiming yan studie voorgesteld, zij staan slechts één jaar onder de algemeene afdeeling en komen daarna 3 (of 2) jaar onder hun vak-afdeeling.

Want dat men voor de architecten verder zal gaan dan voor de technologen, behoeven de architecten met te verwachten men wenscht dat de Pol. School een ingenieurschool zal blijven, die o.a. ook architecten of bouwkundig-ingenieurs opleidt.

Niemand zal verlangen dat Delft het monopolie krijgt voor i . „„„uuon+on ™r deze staan er zoovele

wegen open, als teeken-bureaux, ambachtscholen, kunst-academies, timmerwinkels en metselaars-affaires en zelfs die wegen schijnen voor de praktijk noch dikwijls te lang en te moeielijk te zijn.

Ik heb de moeite genomen om een lijstje te maken van het aantal candidaten voor de verschillende afdeelingen (met een afzonderlijke afdeeling voor de architecten) en na inzage daarvan maakt de eisch van „Een architect" één afdeeling geheel alleen voor de architecten werkelijk een allerzonderlingste indruk.

Om een flink overzicht te hebben zonder al te veel van de gastvrijheid van dit Weekblad te vragen ben ik met de O examen commissie van 1890 begonnen.

Civiele Afdeeling.

1890 1891 -1892 1893 1894 1895 1896 1897

18 16 25 22 18 29 38

Architecten Afdeeling.

0 1 1 1 0

1 1 1

Scheeps., werk. Afdeeling.

Chemische, mijnen Afd.

21 12 18 16 13 13 16 17

3 3 5 9 8 7

10

Wat is wel de reden, dat de cijfers voor die afzonderlijke architecten-afdeeling zoo bescheiden zijn?

Is de P. S. wel geheel de schuld van al die eenen en nullen ?

Velen zullen vinden dat wat de examen-artikelen aangaat, de architecten of bouwkundige ingenieurs lang met m de slechtste conditie zijn.

Art. 62. Wet M. O. (architecten).

g. kennis van bouwstoffen, gebruikelijk zoowel voor bouwkundige als waterbouwkundige werken.

h de constructie van onderdeelen van gebouwen.

i. het vervaardigen van eenvoudige bouwkundige en waterbouwkundige teekeningen en handteekenen.

Vergelijkt men daarbij:

Art. 64. Wet M. O. (werktuigk. ingenieurs)

-„i. „. mQr.ir+,i;<rt Jncrpnipnrs van de toegepaste na-

tuurkunde niet genoeg kunnen leeren, tenminste dat vak is 2 maal vermeld, maar zelfs de kennis van bouwstoffen, gebruikelijk voor machines;

de constructie van onderdeelen van machines;

het vervaardigen van eenvoudige werktuig bouwkundige teekeningen en het handteekenen, moet volgens de wetgever van 1864 eerst na een twee jarige B studie aan aanstaande werkt, ingenieurs gedaceerd worden.

Gelukkig dat de ontwerpers van de jaarlijksche program¬

ma's der lessen de schadelijke werking van dat met zooveel zorg geredigeerde artikel steeds getracht hebben zooveel mogelijk te neutraliseeren.

Menig werktuigk. ingenieur zal zuchten, ware art. 64 examen B maar met de zelfde ruime vooruitziende blik geredigeerd als examen B art. 62 (bouwk. ingenieur)!

Maar ook de grafische voorstelling van het aantal ingeschreven (op den 30 Oct. 1897 totaal 165) aan de werktuigkundige afdeeling bewijst dat de wet op het M. O. niet alleen de reden kan zijn van'al die nullen en eenen, die de statistiek van het aantal candidaten van de bouwkundige afdeeling uitmaken.

t. de n/rehitecten misschien

uaaii uno uu v-jüo ~- — --

wat het aantal der leerkrachten betreft m zulk een ongunstige conditie zijn. .

Volgens mijn berekening hebben de architecten aan de P. S. 3 vakdocenten.

Een architect" telt daarbij de hoogleeraar in de burgerlijke bouwkunde en de leeraren in figuurteekenen en kennis van bouwstoffen dus komt tot 6 vakdocenten.

xt „tp riaor-K^ ppns Hp. bloeiende technologen af¬

deeling die gedurende dezefde jaren slechts 2 vakdocenten bezat.

„Een architect" wenscht aanvulling van het docenten-corps, en" daar mij geen andere bronnen ten dienste staan neem ik uit het „Rapport over het onderwijs tot opleiding van bouwkundig ingenieur (architect) aan de Polytechnische School te Delft, ingediend aan de afdeeling 's-Gravenhage van de maatschappij tot bevordering der bouwkunst" over, dat het onderwijs in de schoone bouwkunde dat nu door een hoogleeraar gegeven wordt minstens over 3 hoogleeraren verdeeld moet worden.

Samengeteld alzoo 8 vakdocenten voor de architectenafdeeling.

En is nu „Een architect" wel zoo zeker, dat die afzonderderlijke architecten-afdeeling dadelijk zal gaan bloeien ?

Als het de Polyt. School gelukken mag om verbeteringen aan te brengen in de bekende toestanden van de Nederlandsche architecten-wereld dan zal dat in het gunstigste geval slechts zeer langzaam geschieden na veel tegenstand en vooroordeel overwonnen te hebben, zoowel onder het publiek als onder de architecten zelve.

Zou er nu geen groot gevaar gelegen zijn in een afzonderlijke architecten-afdeeling reeds in die moeielijke ontwikkelings jaren-

Want het cijfer der candidaten behoeft noch niet eens te _ • 1 t^f n Aai r\a Rpo-perinc srtoedig een einde

vaneereii van j- w> "„ ^ *—o~ -o -i- ^

zou maken aan die afdeeling met 8 vakdocenten maar met een te gering aantal leerlingen, door eenvoudig die geheele architecten-afdeeling voor goed aan de Pol. School op te doeken. Onder het motto, dat de Nederlandsche architect getoond

heeft dat hij een andere weg voor zijn upiemnig vCi^CD„.

m._ __n. ™„Hoot ^r,n 7Rkp,r ieder insenieur spijten,

want de architecten- of bouwkundige-afdeelmg heeft zulk een voorname rol in de toekomstige Technische Hoogeschool te vervullen. Waar de algemeene afdeeling een krachtige theoretische invloed moet uitoefenen, moet juist de architectenafdeeling zorgen voor een krachtige artistieken invloed zoowel op het geheel als op iedere andere vakafdeelmg afzonderlijk Zeer verwonderde het mij van „Een architect" te lezen: „Omdat het aan geen bezwaar onderhevig kan zijn, dat eenzelfde docent in het bestuur van meer dan een afdeeling zitting neemt".

Dat de een meer, de ander minder bezwaar ziet in het

qewoon (niet adviseerendj na zijn vau uieei Ui.urou^u6, kan ik mij uitstekend begrijpen, maar dat er reeds overwegend bezwaar gemaakt wordt tegen het voorstel om de Irchitecten-afdeeling zich eerst te laten ontwikkelen m combinatie, gesteund door haar zuster (civiele) afdeeling, en dat dan volgt dat het aan geen bezwaar onderhevig kan zijn dat als president en secretaris aan de bouwkundige afdeeling twee bestuursleden van andere afdeelingen optreden, kan ik niet begrijpen.