55

M s.

zullen zijn als die voor den stoomtramweg Rotterdam—-Hoeksche Waard en de afmetingen zullen moeten verkrijgen, die door de polderbesturen, in verband met de keuren, zullen worden voorgeschreven.

Voor den veerdienst Hellevoetsluis—Middelharnis zullen nieuwe booten worden in de vaart gebracht, speciaal gebouwd naar de eischen daaraan, in verband met het vaarwater, de snelheid en den aard van het verkeer te stellen.

Naar het oordeel van een specialiteit op het gebied van scheepsbouwkunde, met het bedoelde vaarwater bekend, zullen deze booten kunnen worden ingericht, dat ook bij ijsgang de vaart naar Middelharnis mogelijk zal blijken.

Mocht dit echter onverhoopt onder sommige omstandigheden toch niet het geval zijn, zoo zal er op worden gerekend dat de dienst alsdan van Hellevoetsluis op Stellendam zal kunnen geschieden.

Ten einde ook van het eiland Goedereede en Overflakkee met ongebroken last in Rotterdam te kunnen komen, zullen wagens worden aangeschaft, bestaande uit losse bakken, vastgezet op een onderstel. Deze bakken zullen met een kraan in de veerbooten kunnen worden gebracht en aan den anderen oever wederom op een ander onderstel worden geplaatst.

De inrichting dezer bakken zal voorts zoodanig zijn, dat zij, wanneer behoefte aan vervoer zonder overladen naar plaatsen aan het groote spoorwegnet gelegen mocht blijken te bestaan, ook zullen kunnen worden geplaatst op een platten wagen, zooals die bij de spoorweg-maatschappijen in gebruik zijn.

De vraag, in welken tijd van de verschillende stations Rotterdam zal kunnen worden bereikt, wordt geheel beheerscht door de wettelijke voorschriften aangaande de snelheid waarmede op de stoomtramwegen mag worden gereden.

Deze snelheid toch mag bij treinen, voorzien van automatische rem, zooals ook bij de Rotterdamsche Tramweg-Maatschappij in gebruik, 20 KM. bedragen, zoodat de afstand

Brielle —Rotterdam in + 1 uur 40 minuten

Oostvoorne » » + 1 » 55 )>

Hellevoetsluis » » -jr 1 » 45 »

Middelharnis » » + 2 » 15 »

Ouddorp » » J 3 » 35 »

Ooltgensplaat » » 3 » 30 »

kan worden afgelegd, waarbij voor de overvaart met de nieuwe booten van Middelharnis naar Hellevoetsluis op een vaartijd van 20 minuten is gerekend, alsmede op 10 minuten aan de veerstations voor overstappen van trein op boot of omgekeerd.

Intusschen is bekend dat reeds menigmaal op wettelijke regeling van dit soort vervoermiddelen is aangedrongen en daarbij in de Tweede Kamer der Staten-Generaal reeds meermalen op de wenschelijkheid van vergrooting der toe te laten snelheid, althans op die gedeelten van de tramwegen, die op vrije baan liggen, is gewezen.

Komt een dergelijke wet tot stand, dan mag er dus op worden gerekend dat bovenstaande tijden nog aanzienlijk kunnen worden verkort.

Zijn dus deze rijtijden reeds aanzienlijk korter dan de vaartijden van de thans bestaande stoombooten, het zij vergund op te merken, dat de vergelijking nog meer ten gunste van den tramweg zal uitvallen, indien bij deze vaar- of rijtijden, de tijd, benoodigd om naar de naastbijzijnde aanlegplaats van stoomboot of halte van den tramweg te gaan, worden opgeteld.

Het ligt voorts in de bedoeling den tramweg op het eiland Goedereede en Overflakkee met den aanlegsteiger, die ten behoeve van den veerdienst Zijpe=Nu mansdorp aan de oostzijde van dit eiland zal worden tot stand gebracht, te verbinden.

Wordt hiermede voor enkele gemeenten aan de Oostzijde van het eiland nog een kortere verbinding met Rotterdam verkregen, speciaal zal deze verbinding in verband met den voorgenomen aanleg van een lijn Middeldijk—Zwijndrecht, aan hen, die meer belang hebben bij een verbinding van Goedereede en Overflakkee met Dordrecht, ten goede komen.

Ten slotte zij vermeld dat bij het eindpunt der lijn, op het Handelsterrein der gemeente Rotterdam, gelegenheid is voor overlading van goederen, zoowel in de waggons van de Maatschappij tot Exploitatie van Spoorwegen als van die der Hollandsche IJzeren Spoor weg-Maatschappij. Bovendien kan worden gewezen op de pogingen, die op de linker Maasoever te Rotterdam worden gedaan om te Feyenoord een halte in den spoorweg Rotterdam—Dordrecht te verkrijgen.

Er bestaat reden om te veronderstellen dat deze adresbeweging bij de autoriteiten in goede aarde is gevallen en het is dan ook de stellige overtuiging van de ontwerpers van den

tramweg, dat dit gedeelte van Rotterdam, dat thans reeds een 35000 inwoners telt, binnen een niet zeer groot tijdsverloop een eigen spoorwegstation zal hebben.

Daar de lijn alsdan tot dit station zal worden verlengd, zullen hiermede ook de belangen van hen, die van de eilanden naar plaatsen, verder dan Rotterdam wenschen te gaan, gebaat zijn.

STATEN-GENERAAL.

DE WATERSTAATSBEGR00TING VOOR 1898.

D.d. 24 Januari verscheen de M. v. A. op het V. V. der Eerste Kamer.

Het volgende zij daaraan ontleend:

Algemeene beschouwingen.

De Minister erkent geheel het gewicht, te hechten aan eene wettelijke regeling van den rechtstoestand der wegen, in het bijzonder voor zooveel de aan de leggers toe te kennen rechtskracht betreft.

Van de Staatscommissie bij Koninklijk besluit van 21 April 1892, n°. 4, ingesteld, om de Regeering van advies te dienen omtrent de wettelijke regeling van het Waterstaatsbestuur, mogen ongetwijfeld te dier zake voorstellen worden tegemoet gezien.

Ook de Regeering ziet met belangstelling het rapport der door de Gedeputeerde Staten van Zuidholland benoemde commissie tegemoet, in het vertrouwen dat daaruit voorstellen zullen voortvloeien, die aan den in het Verslag bedoelden toestand een einde kunnen maken.

Artikelen.

Art. 12. Bij de in het Voorloopig Verslag gemaakte opmerking ten aanzien van de houding door den Minister aangenomen tegenover het amendement-CoNRAD schijnt uit het oog te zijn verloren, dat dit amendement slechts eene verhooging van het traktement der oudsie tien opzichters der 1ste klasse betrof.

Instemming hiermede kan dus niet in strijd worden geacht met de zinsnede voorkomende in de Memorie van Antwoord: «de belangen der opzichters schijnen door het voorstel in het algemeen voldoende te worden behartigd».

Tegen deze beperkte traktementsverhooging, die niet ter sprake was geweest, bestond bij den Minister geen bezwaar; en daar het slechts eene zeer geringe verhooging van het artikel betrof, was er voor hein geene reden om zich tegen de aanneming van het amendement te verzetten.

Art. 29. Van de zijde der Pruissische Regeering is in het vorig jaar eene roededeeling ontvangen betreffende eene gedeeltelijke verhooging van den overlaat in den Ouden Rijnmond.

Dit voorstel, waaraan is vastgeknoopt het denkbeeld van stoombemaling van een deel der betrokken landstreek, is in onderzoek.

Art. 32. Ue Minister is betreffende de voorstellen der Staatscommissie voor de verbetering van den waterweg van Dordrecht naar zee in overleg getreden met zijn ambtgenoot voor Oorlog.

Zoolang dat overleg niet is afgeloopen, moet hij zich van eenige mededeeling te dier zake onthouden.

Art 33. Hoewel het in de laatste jaren uitgevoerde en ook thans weder voorgestelde baggerwerk in het Aardappelgat gunstiger uitkomsten heeft opgeleverd, zoo ligt het toch niet in het voornemen van den Minister om op grond daarvan in de keuze betreffende den waterweg Van Dordrecht naar zee eene beslissing te vertragen.

Art 36. Bij de behandeling van het wetsvoorstel betreffende de verlegging van den Maasmond is door den Minister Klerck de toezegging gedaan dat, indien mocht blijken dat als een welbewezen gevolg van de sluiting der Heerewaardensche overlaten de Waaldijken eene verhooging moeten ondergaan, aan de Staten-Generaal zal worden voorgesteld van Rijkswege in de kosten dier verhooging bij te dragen.

Daarnaar wenscht de Minister zich te gedragen. Omtrent het bedrag der voor te stellen bijdrage moet hij zich nog een oordeel voorbehouden.

Art. 55. Geheel deelt de Minister in het uitgesproken gevoelen, dat voorziening in den toestand der zeewering bij Callantsoog niet lang meer kan uitblijven.

Hij vertrouwt evenwel dat vóór de aanstaande zomervergadering ae Staten van Noordholland te dier zake eene aannemelijke regeling zullen voorstellen, doch mocht zulks niet het geval zijn dan zal eene spoedige voorziening bij de wet noodig zijn.

Art. 78. Eene goede inrichting van de Rijksvisschershaven te IJmuiden waardoor die haven zal kunnen beantwoorden aan het doel waarmede zij blijkens de Memorie van Toelichting tot de wet van dl Mei 1887 {Stbl. n°. 98) is aangelegd, beschouwt de Minister als een groot nationaal belang. Tot die inrichting behoort ongetwijfeld ook de bouw van eene vischhal, waar de aangebrachte visch kan worden uitgespreid, verkocht en verpakt, en van waaruit zij onmiddellijk ter verzending in de spoorwegwagons kan worden geladen. Zulk eene inrichting ontbreekt dan ook in geen der bloeiende visschershavens in het buitenland, waarmede IJmuiden moet concurreeren.

Het gevoelen van de leden die ondersteuning van de zeevisschenj, door de inrichting van goede havens, wenschelijk achten, wordt dan ook door den Minister gedeeld.