M »

110

V. Abtheiling für Allgemeine Wissenschaften, insbesondere für Mathematik und Naturwissenschaften.

Want het gaat natuurlijk niet aan om te wijzen op Weenen en Zürich als technische Hoogescholen zonder gecombineerde afdeelingen, waar deze ieder over zulk een talrijke docentenstaf te beschikken hebben, waarbij de getallen van Delft al zeer bescheiden zijn.

Weenen.

1°. afdeeling voor wegen en waterbouw civiel-ingenieurs.

2°. „ voor hoogbouw, architecten.

3°. „ voor werktuig-bouwkunde.

40. ; voor techische scheikunde, chemisch-technische

school. 5°. Algemeene afdeeling.

29 gewone hoogleeraren.

8 buitengewone hoogleeraren.

8 lectoren. 21 privaat-docenten. 23 assistenten.

6 conservators. 95 totaal.

Zürich.

le. afdeeling architecten.

2=. „ civiel-ingenieurs.

3e. „ machine-ingenieurs.

4e. „ scheikundige ingenieurs.

5C. „ kuituur-technici.

6<=. „ wis- en natuurkunde.

7e. n algemeene ontwikkeling vrije vakken, o. a.

litteratuur, geschiedenis, kunst, militair (gelegenheid voor opleiding reserve-officier.)

Hoogleeraren g fj Is § Assistenten Conservators Totaal aantal

™.„ j buiten- | ° | § waarvan H^rTan dooenten. studenten,

gewone. gewone. j « Dh^ doceeren. doceeren.

Zürich 52 12 3 43 (24) 12 (6) 4 126 ± 700

1894

Delft 21 - 7 _(?)_- 28 ±570

1898

Zooals de lezer ziet mist Delft geheel zijn buitengewone hoogleeraren, privaatdocenten en doceerende assistenten en conservators. -

De ligging van Delft tusschen den Haag en Rotterdam, beide groote centrums met veele technische krachten is allesbehalve ongunstig om b.v. privaatdocenten al was het slechts voor een paar dagen per week aan de Polyt. School les te

laten geven.

Zooals ik reeds opgaf behelpen Dresden en Aken zich noch immer met gecombineerde afdeelingen terwijl deze toch over respectievelijk 50 en 45 docenten beschikken, getallen die héél wat grooter zijn dan de kleine dertig (28) van Delft.

Maar zelfs Berlijn waar het aantal docenten en studenten zeer talrijk is heeft zijn gecombineerde afdeelingen.

Technische Hochschule in Berlijn.

Vier vakafdeelingen en een algemeene afdeeling in het bijzonder voor wiskunde en natuur wetenschappen.

Van de vakafdeelingen zijn gecombineerd de 3° afd. voor werktuigk. en scheepbouwk. studie; de 4° afd. voor scheikundig en Hüttenkunde studie.

De minister is bevoegd, het aantal afdeelingen te vermeerderen.

Daar men evenwel meende dat de electro-techniek studie moest volgen op- en aansluiten aan die van werktuigkundig ingenieur heeft men daarvoor geen nieuwe afdeeling opgericht.

Bij de algemeene afdeeling behooren ook de colleges in staathuishoudkunde bank- en crediet-wezen enz.

Elke afdeeling vormt een zelfstandig geheel en kiest zijn eigen bestuur.

Een college bestaande uit alle professoren (wat ik senaat der Polyt. School noemde) is niet in de organisatie opgenomen.

De voorstellen gaan van de afdeelingen uit, en worden ter verdere behandeling aan den senaat gezonden, die bestaat uit 1°. de rector, 2°. de prorector, 3°. de afdeelings-voorzitter,

4°. een uit elke afdeeling door de leden gekozen lid.

In de beschouwingen in n°. 50 wordt het universitaire stelsel hier te lande toegepast op de Polyt. School, n.1. een senaat der P. S., die bestaat uit alle hoogleeraren, en verder de directeur bijgestaan door de secretaris, senaat en 4 assessoren (de voorzitters der 4 afdeelingen).

De werkzaamheden, die bij ons zijn opgedragen aan den administrateur, vervult in Berlijn de syndicus.

Kenmerkend voor het onderwijs aan de Polytechnische scholen in Duitschland in het algemeen en in Berlijn in het bijzonder is de streng volgehouden onderscheiding tusschen de voorbereidende vakken (wiskunde, mechanica e. a.) en de eigenlijke studievakken.

Eerstgenoemde vakken worden voor de bouwk.- en de chemisch-ingenieurs in het eerste jaar, voor alle andere ingenieurs in het eerste en tweede jaar onderwezen, vandaar dat alle ingeschrevenen in hun eerste tot de Vde afdeeling (de algemeene) behooren. Nevens de wiskunde en mechanica volgen zij in het le jaar enkele colleges in hun eigen studie-vak.

In het tweede jaar zijn de wiskunde en mechanica colleges niet meer zoo overwegend en komen meer colleges in de eigen studie-vakken.

In het derde en vierde studie-jaar komen de technische wetenschappen en de met deze in onmiddellijk verband staande statica van bouwconstructie; ofschoon voor het le en 2e semester de leiding bij de algemeene afdeeling berust zijn de studeerende soms reeds bij een bepaalde vakafdeeling in¬

geschreven.

Daarin ligt voor mij iets onregelmatigs, het komt mij beter voor om gedurende de wiskunde mechanica en physica jaren de studeerende geheel onder de algemeene afdeeling te stellen.

En mocht nu werkelijk voor Delft de oplossing van het invoeren van afdeelingen verkregen kunnen worden door het voorloopig invoeren van 4 afdeelingen.

I. Algemeene afdeeling.

II. Civiel en bouwkundige afdeeling.

III. Scheeps en werktuigk. afdeeling.

IV. Technologen en mijnen afdeeling.

Omdat zich een dergelijke organisatie als vanzelf aangeeft bij het beperkte aantal docenten en geheel aansluit bij de toestanden zooals die zich aan de Polytechnische School te Delft ontwikkeld hebben, dan zie ik geen reden, dat men die organisatie niet zou invoeren, alleen omdat „een architect" dadelijk als minimum stelt een afzonderlijke architectenafdeeling.

Tot nu toe hebben de architecten Delft angstvallig vermeden en het is wel gebleken, dat de Polytechnische School desnoods buiten de medewerking van de architecten kan.

Het zou zeker wel eigenaardig zijn als voor de weinige architecten, de overige 5 pCt. studeerende, de organisatie zouden moeten missen, die voor hen het beste uitkwam.

En is het niet eigenaardig, dat juist zulk een sterke oppositie van een architect komt; de veertig mijnen-ingenieurs hebben toch altijd noch heel wat meer recht op een afzonderlijke afdeeling, ja het aantal scheepsbouwk. ingenieurs was meestal aanzienlijker dan dat der bouwk. ingenieurs.

Als „een architect" schrijft.

„In elk geval acht ik het meer regelmatig dat bijv. een „docent voor de kennis van werktuigen en de desbetreffende „constructie-leer invloed heeft in de afdeeling voor civielingenieurs, of dat een docent voor den bouw van steenen „bruggen medestemt over het lot der architect, dan dat een „docent voor schilderen en boetseeren omtrent de bekwaamheid der civiel-ingenieurs beslist", is mij dat niet duidelijk.

De docent voor de kennis van werktuigen en desbetreffende constructieleer heeft natuurlijk invloed in de afdeeling voor civiel-ingenieurs, hij is daarvan adviseerend lid (zie staatje) en geen gewoon lid, omdat zeker wel niemand zal meenen dat hij thuis behoort in de civiel- en bouwkundige afdeeling als er een scheeps- en werktuigkundige afdeeling in de organisatie is opgenomen.

Een docent speciaal voor den bouw van steenen bruggen is mij in Delft onbekend, wel is er een hoogleeraar voor brugo-p.n en wesren. ook vind ik dat een architect niet volstaan