— 63 —

»Dat is gemakkelijk te begrijpen, dat komt door Hellman. Maar wat beeft jou veranderd?"

Het aarzelende in zijn stem was verdwenen, die was weer scherp en eenigszins gebiedend, zooals gewoonlijk.

»Het prettige gezelschap, denk ik."

«Wezenlijk? Dat geloof ik niet."

Hij zag haar nu vast en onderzoekend aan. «Ik heb zooals je weet veel gelegenheid gehad menschen te bestudeeren, ook vrouwen. Zoo verandert een vrouw niet zonder diepere oorzaak." Hij hield op, onzeker of hij door zou. gaan. Toen kwam het plotseling, onverwacht: «Heb je lief?"

Zij was als verlamd. «Waarom vraag je dat?" vroeg zij mat, zonder klank in haar stem.

«Omdat ik je man ben. Begrijp mij goed: ik ben niet jaloersch, evenmin als jij het ooit geweest bent; maar ik zou het wel willen weten, omdat wij nu zeven jaar lang samen geleefd hebben. Heb je lief? of liever: ben je verliefd op hem — Ström?"

Nu was zij weer kalm geworden. Die gedachte kwam haar alleen bespottelijk voor. Zij had er zelfs geen oogenblik aan gedacht, dat hij daarop doelde. Nu stond zij op en glimlachte even.

«Waarom zou ik daarop antwoorden?"

«Omdat ik het wil. Ik wil weten of het dat is wat je zoo veranderd, heeft; of je," voegde hij er spottend bij , «je eindelijk verwaardigd hebt iemand lief te hebben."

«En als ik nu geen lust heb je nieuwsgierigheid te bevredigen?"

«Dat zul je," zei hij, nog heftiger. «Ik eisch het als je man. Je kunt gerust zijn: ik zal niet boos of jaloersch worden, maar ik wil zekerheid hebben. Je zult het mij bekennen."

«Neen, dat doe ik niet. Je wint niets op deze manier. Een man kan veel eischen van zijn vrouw wat zij hem niet weigeren mag, maar de innigste gedachten van haar ziel zijn haar eigendom, en die ontrukt haar niemand tegen haar wil; als zij tenminste een wil heeft; en ik vermoed, dat je weet dat ik dien heb."

Hij wist het. En dat prikkelde hem, meer nog haar trots en haar schoonheid. Hij was door den wijn verhit, en zijn beerschzucht, door het gebeurde opgewekt, nam toe door deze botsing niet haar onbuigzaamheid. Hij greep haar bij de pols, trok haar dicht naar zich toe, haar diep in de oogen ziende. Maar hij had geen woorden, die zijn bevel kracht konden geven, haar schrik aanjagen of haar dwingen te gehoorzamen. Hij kon niet anders zeggen dan: «Je zult het mij zeggen. Ik raad je aan het te doen — of je zult er berouw van hebben. Je zult, ik wil het."

Zonder dat hij het wist, sloten zijn vingers zich steeds vaster om haar pols, maar zij lette er niet op; zij zag hem vast en rustig aan en antwoordde koel: «Je zult het misschien eenmaal te weten komen, maar niet als je zóó vraagt."

Zijn gezicht ontspande zich en herkreeg de gewone uitdrukking. Hij liet haar hand los en trad een paar stappen achteruit. «Vergeef mijn heftigheid, ik vergat, dat ik tegenover een vrouw stond. Ik hoop, dat ik je geen pijn heb gedaan."

Hij boog en ging heen om een nog dieper nederlaag te voorkomen. En toen hij kalm geworden was, ergerde hij zich over dit geheele tooneel, dat hem geen stap nader tot zijn doel gebracht had. En dan bruiste zijn drift weer op: «Zij zal! Ik zal haar dwingen, wat het ook kosten moge."

Judith ging niet naar bed. Zij zette zich in een leuningstoel en liet haar gedachten vrij spel. Zij keek naar haar pols, die nog de sporen droeg van zijn vingers, en glimlachte: «Zou het mogelijk zijn? WTas hij jaloersch? Wat kon deze ongewone heftigheid anders beteekenen ? Hij moest jaloersch zijn, dus was zij hem niet onverschillig."

Men gelooft het liefst, wat men graag wil. En nu drong zich de gedachte aan haar op: «Als hij mij eens liefhebben kon. Ach, als dat gebeurde, zou ik hem mijn geheele leven uit dankbaarheid wijden."

Tot hiertoe had zij nauwelijks aan die mogelijkheid gedacht; maar wat er in de laatste uren gebeurd was, had haar hoop gegeven, een hoop, die voortdurend sterker werd, dat de liefde, die hij voor Erik gevoeld had, op haar zou worden overgebracht.

«Jaloersch worden op dien onbeduidenden man. Ik weet immers nauwelijks hoe hij er uit ziet. Verliefd op dien architect, als men met hem getrouwd is!" En zij glimlachte weer.

Maar kon. zij nu gebruik maken van die jalousie, en mocht zij dat? Zij wist het niet. Er kwam een gevoel over haar, alsof haar levensgeluk haar zeer nabij was en dat het er maar op aan kwam het te grijpen. Maar als zij nu misgreep, zou zij het misschien voor goed verliezen. Hij was boos van haar weggegaan; zou zij dien toorn weer durven wekken? Wat moest zij toch doen om niet door mistasten het geluk te verliezen, wat haar zóó nabij scheen?... De pijnlijkste onrust en vrees grepen haar aan. Zij durfde met niemand spreken, niemand om raad vragen.

«Als er nu eens een God in den hemel was, aan wien men zijn zaak kon toevertrouwen."