148

gekomen maar dat de omstandigheden, die hiervan oorzaak zijn, thans volkomen bekend zijn. Er zal thans stellig verandenng komen, nu men zal overgaan tot het benoemen van een nieuwen leeraar in de Polynesische talen. Bij het vernemen van dit nieuwe middel, dacht ik onwillekeurig, Mijnheer de Voorzitter, aan de uitvinders van het perpetuum mobile; ook deze meenen steeds op een enkel draadje, op een enkel schroefje na met hunne uitvinding klaar te zijn.

Ik geloof, Mijnheer de Voorzitter, dat ik nog een punt had te bespreken dat mij echter op het oogenblik niet te binnen schiet, zoodat ik dus verder van het woord af zie.

De heer Bool. Mijnheer de Voorzitter. Indien de Bijksregeenng zoo diep doordrongen was van het groot belang dat er voor Nederland in gelegen is om in de koloniën over flinke degelijke ambtenaren te kunnen beschikken, dit nummer zou niet op onze agenda staan, want dan zou die regeering reeds lang eene deugdelijke .rijksinstelling voor de opleiding van Indische ambtenaren in het leven hebben geroepen. Ik behoor tot hen, die eene rijksinstelling voor die opleiding wenschelijk achten, al ware het alleen om bij de examina alle partijdigheid en eenzijdigheid en alle moeielijkheden, die daaruit voortvloeien, te voorkomen. Maar de Bijksregeering is niet in die mate van dat belang doordrongen en dientengevolge hebben wij thans voor die opleiding twee gemeentelijke inrichtingen, eene te Delft en eene alhier.

Nu wordt ons het voorstel gedaan om de hier bestaande inrichting op te heffen. Alvorens een woord te zeggen over de redenen, die daarvoor worden aangevoerd, moet ik eene algemeene vraag op den voorgrond stellen.

Gesteld eens dat het vraagstuk der opleiding van Indische ambtenaren geheel op nieuw en als 't ware voor het eerst moest geregeld worden, zou ieder onbevooroordeelde dan niet van meening zijn, dat de plaats van vestiging voor die inrichting — hetzij dan rijks-, hetzij gemeentelijke inrichting —