27

schillende takken der nijverheid, waarin aardige anecdotische bijzonderheden over de caricaturen, die de eerste aanwending van stoom in fabrieken, destijds in het leven riepen; zijn de planeten bewoond? eene vraag, die op wetenschappelijke gronden bevestigend wordt beantwoord. Maar reeds de eerste nommers openen de litteratuur over Indie, die door het tijdschrift ongetwijfeld in ons nationaal leven is ingewerkt en thans zulke noemenswaardige vlucht heeft genomen. Merkwaardig vooral is eene beschrijving van Atjeh door W. L. Bitter, die op dit oogenblik nog van actueel belang mag genoemd worden en zoo duidelijk mogelijk aantoont met welke soort van moeielijkheden eene beschaafde natie te worstelen zou hebben, zoodra zij zich in de aangelegenheden van dat land zou gaan mengen, namelijk het verval van het Sultansgezag, de onveiligheid, de ordeloosheid, die er, reeds vijftig jaren geleden, heerschteu en die sedert nog verergerd zijn. Wij achten het nuttig de bijdrage van Bitter hier voor den modernen lezer in hoofdzaak over te drukken.

Het rijk van Atjeh, zoo vermaard in de Indische Kronijk, daar, reeds in het begin van de Nederlandsche vestiging in deze oorden, de Oost-Indische Compagnie dagelijks ondervond, hoe machtig het en met welke trouwelooze geest de bevolking bezield was; — dat rijk, toen zoo uitgestrekt dat de tegenwoordige gouvernementsbezittingen tot aan Benkoelen, een gedeelte daarvan uitmaakten, is thans tot volslagen nietigheid, ten minste in vergelijking van zijn vorige grootheid, teruggekeerd. Die machtsuitbreiding nam toen onophoudelijk toe, en scheen zich zelfs tot Java te willen uitstrekken, zoodat de bewindhebbers der O. I. Compagnie gelastten oog daarop te houden, en zooveel mogelijk den voortgang der wapenen, waaraan dat rijk in dien tijd de uitgestrektheid te danken had, te stuiten. Dezelfde oorzaken, die toenmaals de Maleische strandbewoners noopten, het ondraaglijk juk hunner op een verren afstand gezetelde beheerschers af te werpen,