7

den individuen, waarvan de voornaamste groep te Kaï-FongFou, in de provincie Chen-Si is gevestigd. Men bespeurt echter hun bestaan alleen door de bijzondere slagers, die zij verplicht zijn er op na te houden voor de wijze waarop de beesten die hen voeden moeten geslacht en verdeeld worden. Men onderscheidt ze in geen ander opzicht van de overige bevolking. Dit is een feit waardig opgemerkt te worden. In alle andere landen zijn de joden om zoo te zeggen buiten de beschavingen gesteld of, wil men liever, hebben zij zich zeiven daar buiten geplaatst; in allen geval hebben zij daarin eene bijzondere plaats ingenomen, die hen lang heeft doen benijden of haten. In China, ik herhaal het, is het onmogelijk ze te onderscheiden door eenig beroep dat hun meer eigen is dan aan het overige der bevolking. Maar of er sprake zij van joden, christenen of mohamedanen, zeker is het dat al deze godsdiensten blijkbaar onmachtig zijn te midden der Chineesche beschaving.

Het meest algemeene bezwaar der Chineezen tegen deze godsdiensten is dat zij de homogeniteit der familie vernietigen, door het gezag aan vreemdelingen over te dragen die zij zelve moet behouden ; dat zij kant en klaar gemaakte wetten die men niet begrijpt imponeert en daardoor bij den mensch de verplichting wegnemen om zelf de wet te zoeken en zijn geweten en verstand te gebruiken om daartoe te genaken. — „Wat denkt gij van ons?" vroeg ik soms aan geletterde Chineezen, wier vertrouwen ik had weten te winnen. — „Gij maakt geen werk van uwe ziel," was het antwoord; en, inderdaad, anderen nemen die zorg voor ons waar.