204

De heer Dozy vindt dat de feiten nu en dan een zonderling contrast vormen met onze redeneering, en haalt, om dit te bewijzen, „ een enkel voorbeeld slechts" aan: de bestraffing van een Kru-neger te Banana, „ let wel — zegt de heer Dozy — de hoofdzetel van onzen Nederlandschen handel." Iets voor of tegen de slavernij zal dit voorbeeld echter niet kunnen bewijzen, want de Kru-boys zijn geen slaven, maar vrije arbeiders van de Kru-kust, in het zuiden van Liberia. De straf waarvan gesproken wordt, is, volgens onzen indruk, geen willekeurige straf door eenen meester over eenen slaaf geoefend maar de straf voor een vergrijp, volgens de wetten of gebruiken des lands toegediend. Daarenboven wordt het feit vermeld niet als een voorbeeld van mishandeling, maar als een voorbeeld van de hardvochtigheid waarmede zulk een neger eene dergelijke afstraffing verdraagt.

In de oogen van den heer Dozy is eene verzwarende omstandigheid, dat de bestraffing geschiedde te Banana, de hoofdzetel van den Nederlandschen handel; nogmaals — aan het slot zijner philippica —■ brengt hij de factorieën aan den Kongomond met de slavernij in verband, en hij meent te moeten aannemen, „dat de achtenswaardige mannen, die de leiding van den Nederlandschen handel ter kust van Guinea in handen genomen hebben, onbekend zijn met wat daarginds geschiedt, en niet uit vuig winstbejag een stelsel handhaven, waarvan ieder die menschelijk gevoel bezit, zich met afschuw moet afwenden."

Uit geen enkel woord in ons boek blijkt, dat de Nederlandsche Afrikaansche Handelsvennootschap iets met de beschreven strafoefening te maken had; de heer Dozy maakt zich dat diets en valt daarop de vennootschap en hare factorieën aan, als waren zij medeplichtig aan hetgeen hij zoo afschuwelijk vindt. En inmiddels ziet hij voorbij, dat wij uitdrukkelijk vermelden: „In het behartigen van de belangen der werklieden staat dit handelslichaam in deze streken nagenoeg alleen." Toch is deze verdediging noch weinig afdoende, noch uit-