4

tijd geen sprake van was om een maximumafstand te bepalen, binnen welken tot hare tuinen te gaan de bevolking verplicht kon worden. Dit gebrek aan gronden moet zich wel drukkend hebben doen gevoelen, dat men in hetzelfde jaar er toe overging, de tegalgronden l) als ook voor de koffie geschikt te beschouwen. In het volgende jaar werden bodem en bevolking op een zware proef gesteld, door den last, in afgeschreven koffietuinen dadelijk weder koffie te planten.

Dergelijke mededeelingen omtrent gebrek aan gronden herhalen zich in bijna alle Koloniale Verslagen. Niettemin schijnt men, volgens het Koloniaal Verslag van 1870, nog kans gezien te hebben aan de koffiecultuur uitbreiding te geven — op tegalgronden? — hoewel op deze mededeeling onmiddellijk de verklaring volgt dat er al minder en minder gelegenheid tot uitbreiding zal bestaan. En al veronderstelt nu het Koloniaal Verslag van 1877 de mogelijkheid van plekken, nabij de desa's, geschikt voor de koffiecultuur: het Koloniaal Verslag van 1880 komt verklaren, dat in „verschillende gewesten" geschikte gronden ontbreken. In 1881 wordt reeds meer gepreciseerd: het „gebrek" is „gemis" geworden, en van drie gewesten wordt getuigd, dat er „binnen niet te verren afstand geen bruikbare gronden meer beschikbaar" zijn. Het Koloniaal Verslag van 1885 is nog duidelijker: het geeft cijfers, waaruit het gemis aan geschikte gronden „in de laatste jaren" blijkt.

De opmerking kan gemaakt worden, dat allicht het gebrek aan gronden, of juister gezegd dat de omstandigheid dat vele tuinen moesten worden afgeschreven niet een gevolg behoeft te zijn van gebrek aan gronden, maar te wijten kan

1) T e g a lgronden =z droge rijstvelden. Hier worden intusschen bedoeld gronden, vroeger beplant maar nu verlaten.

r