342

eenstemming met den Raad van Indië zal worden vastgesteld, terwijl het Opperbestuur goedkeurt dat eene langzame prijsverhooging, eenigzins met de verhoogde marktwaarde in verband staande, voor Sumatra in beginsel worde aangenomen ;

dat goedgekeurd wordt dat die prijs, te beginnen met 1858, worde gebracht op f 9.20 per pikol voor koffie le soort, terwijl voor de koffie van mindere hoedanigheid het oude tarief blijve gehandhaafd.

In genoemd rapport moet de Minister bekennen, dat hij door de „kennisgeving dier later aangevoerde argumenten" (voor een deel vervat in 's Landvoogds schrijven van 9 September 1856 n°. 672/2) „en een nadere gezette overweging dezer gewigtige aangelegenheid" tot eenigszins andere gedachten gebracht is. Doch niet alleen de argumenten van den Gouverneur-Generaal: ook de omstandigheid dat de Raad zoo aandringt op naleving van Stb. 1833 n°. 7 noopte den Minister bovenstaand voorstel te doen. „Dat die bepaling nimmer werd ingetrokken, kan niet worden ontkend. En zoo de Raad van Indië bij elke gelegenheid aan het bestaan van die bepaling herinnert.... zou er ligt botsing kunnen ontstaan tusschen de onderscheiden autoriteiten in Nederlandsch Indië, zoo aan die wenken, welker gegrondheid niet geheel kan worden ontkend, geen gevolg werd gegeven."

De Minister geeft i m p 1 i c i t e toe dat eene verhooging van den inkoopsprijs gebillijkt kan worden. Hij vreest echter voor en waarschuwt tegen „schadelijke opdrijving": hij „moet er op wijzen dat zoo de marktprijs zelf ten grondslag der voortaan aan de koffijplantende bevolking uit te keeren belooning wordt genomen, er in tweeërlei opzigt „schadelijke opdrijving" zou kunnen gezegd worden te bestaan." Tweeërlei opzicht: nl. tot hetgeen de inlander krijgen, en tot hetgeen de schatkist missen zou. Nam men den waren marktprijs (die toen der tijd f 25.— per pikol bedroeg, terwijl de bevolking f 10.— ontving) dan zou aan