40

zijn „Ja hak". Naarmate het dichter bij Noroez is, wordt ook zijn geroep menigvuldiger, en eindelijk is men wel verplicht toe te geven. Voor de door hem ontvangen aalmoes geeft hij quitantie, en mocht na zijn vertrek een andere derwisch u lastig vallen, dan zendt men deze quitantie naar het hoofd der derwischen, en blijft van verdere onaangenaamheden verschoond.

Onder de derwischen bevinden zich prinsen van koninklijken bloede, priesters, negers die als slaven naar Perzië zijn gekomen, en ander volk. Velen zijn sprookjesvertellers. Deze hebben de handigheid om bij het belangrijkste punt van hun verhaal plotseling af te breken en het „wordt vervolgd" tot op een anderen dag uit te stellen, als wanneer zij natuurlijk opnieuw geld van de omstanders vragen. De beroemde dichters Saadi en Hafiz waren derwischen, maar de kaste is in verval. Bijna alle derwischen rooken tegenwoordig „beng" (eene soort van hadschisch). Onder de hoogere standen bevinden zich vele personen die zich evenzeer derwisch noemen. Intusschen hebben dezen een geheel ander karakter. Zij nemen vermoedelijk dien naam aan om hunne ware eigenschap van leden eener ongeoorloofde godsdienstige sekte te verbergen.

Behalve door de derwischen wordt de openbare weg in de Perzische steden onveilig gemaakt door de gewone bedelaars, die eene buitengewone onbeschaamdheid aan den dag leggen. Zij bepalen zeiven het bedrag en wijzen de aalmoes verontwaardigd af, indien men hun minder geeft. Elke Europeaan van bekendheid in Teheran heeft zijne eigen groep bedelaars aan welke hij verplicht is te geven. De overige leden van het gilde laten hem ongemoeid. Eene joodsche bedelares, vroeger eene bekende schoonheid, die nog, hoewel hare gaven verwelkt zijn, in Teheran rondloopt, is afgebeeld in het bekende werk over Perzië van mevrouw Dieulafoy. De afzichtelijkheden, welke de bestaande bedelaars vertoonen om het medelijden op te wekken, ga ik liefst met stilzwijgen voorbij.