102

kunde, gezondheidsleer, gymnastiek, handenarbeid en godsdienstleer.

De kost- en dagschool voor meisjes te Tomohon (Minahassa) heeft wel voornamelijk de vorming van inlandsche meisjes uit den aanzienlijken stand ten doel, maar er worden toch ook Europeesche kinderen toegelaten.

De 25 kostleerlingen waren op 3 na alle inlandsche meisjes. Van de 12 dagscholieren behooren er 8 tot de Europeanen; 2 meisjes kregen uitsluitend les in Fransch en Engelsch.

Op Java en Madura klom het aantal particuliere inlandsche scholen van 121 tot 137 (waaronder respectievelijk 32 en 35 zendingscholen) en op de Buitenbezittingen van 319 tot 335 (waaronder respectievelijk 218 en 230 zendingscholen).

Van de scholen op Java en Madura werden er in 1890 gesubsidieerd 72, van die op de Buitenbezittingen slechts 3; allen te samen kregen zij bijna 15 duizend gulden. Daar die subsidiën nog verleend waren vóórdat de eisch vervallen was dat godsdienstig onderwijs moest zijn uitgesloten, waren het dus alle neutrale scholen, aan welke voorwaarde ook beantwoordde, ofschoon onder de zendingscholen medegeteld, de onder leiding van een zendeling-leeraar staande gesubsidieerde school te Samarang. De overige gesubsidieerde scholen waren bijna alle voortgekomen uit den boezem der bevolking, terwijl sommige ontstaan waren door bemoeienis van Europeesche ambtenaren.

Voor het eerst kwam in 1890 een particuliere inlandsche school in Djokjakarta tot stand. Zij werd door den sultan gesticht voornamelijk ten dienste van de zonen van aanzienlijke hoofden en grooten, die tot nu toe geen onderwijs genoten dan wat hun door huisgenooten kon gegeven worden. Van de gouvernementschool maakte deze klasse geen gebruik, omdat daar voornamelijk kinderen zijn van gewone inlanders of van hoofden van lageren rang.

De oprichting van de school door den sultan is een uit-