38

een prachtig examen aan de akademie deed, tegenover de geweren van den vijand een nul is, zoo zullen er ook toonkunstenaars worden gevonden, die een mooi examen kunnen doen, en die toch geen goede onderwijzers zijn. Maar de heer S. B. zal mij toch wel toegeven, dat men dit van zoodanigen dan toch nog eerder mag verwachten dan van een die zelf niets weet. En het is juist tegen die laatsten, tegen hen die zich voor muziekonderwijzer uitgeven zonder er de bekwaamheid toe te bezitten, die ons financieel nadeel toebrengen, den goeden smaak bederven, de kunst verlagen tot een gezelschapsspelletje, dat een wapen noodig is, zal niet het aantal onbevoegden ons ten laatste op alle manieren overvleugelen, en zal hun invloed niet te groot worden. "Was er nu een manier, om van erkende capaciteiten een bewijs te krijgen dat men bevoegd is tot het geven van onderwijs, kon men een diploma verwerven b. v., dan kon de bevoegde onderwijzer dat althans toonen; waren er dan nog onder het publiek, die (b. v. om den prijs der lessen) van een onbevoegde (onbekwame), les wilden nemen, dan waren die personen althans in de gelegenheid om te oordeelen. Nu kunnen zij dat niet. Thans moeten zij zich houden aan de aanbeveling of aan het oordeel van den heer D. of mevrouw Gr., en ongelukkig de kunstenaar-onderwijzer die niet van de vrinden is! Hij heeft niet veel kans om een groot aantal leerlingen te krijgen. En dat is toch zijn doel, evenals voor den geneesheer een groot aantal patiënten: praktijk is praktijk. Der, voor muziek, zoo onverschillige wereld is het taamlijk hetzelfde, wie haar als onderwijzer wordt aanbevolen; als het een man is die zich aardig weet voor te doen, die hofiijk kan, zijn tegen mevrouw de mama, of onderdanig tegen mijnheer de papa (zie Joh. Gram. Een hinkend trio) , en als hij bovendien een tintje fransch esprit of amerikaanschen bluf heeft en bij baron K. of gravin N. les geeft, dan nemen zij dien man zonder verder onderzoek. Ik heb er gekend, die op meer dan dertigjarigen leeftijd besloten „muziekmeester" te worden, en het ging hen uitstekend. Zij hadden de lessen (om een min-dichterlijke uitdrukking te gebruiken) voor het opscheppen. En, ik heb mannen gekend van verdienste, van talent, van, onder hun collega's, erkende bekwaamheid, en zij hadden twee of drie élèves. Hoe kwam dat? Dat kwam eensdeels door de onverschilligheid voor muziekonderwijs, die velen eigen is; maar anderdeels — want niet allen waren onverschillig, — omdat zij geen oordeel hadden (doordien zij er zelf niets van wisten) of durfden uitspreken, en dus moesten vertrouwen op de aanbeveling en het oordeel van anderen.

Daarom dus, opdat hij die onderzoek wil doen naar een bevoegd onderwijzer, die er belang in stelt onderwezen te worden door iemand die zelf iets weet, opdat zoo iemand zou kunnen zien met wien hij te doen heeft, is het bezit van een diploma wenschlijk.

Maar er is meer. Veel van hetgeen de heer S. B. mij tegenwerpt, is insgelijks toepaslijk op alle examens. Zal men daarom nu maar alle examens opheffen? Neen, niet waar. En waarom voor ons dan geen examens?

De hulponderwijzer in de lagere school mag zonder akte van bekwaamheid niet de kinderen leeren spellen; en dat zal hij toch zeker wel reeds gekend hebben als schooljongen der hoogste klasse. De juffrouw, die uw dochtertje handwerken leert, mag dat niet doen zonder akte te bezitten. En beschouwt men dan het onderwijs in de handwerken, in teekenen, in lezen en schrijven als gewichtiger dan dat in de muziek?

Mijns inziens duidt het gemis van examens voor muziekonderwijzers tevens een gemis van achting aan voor onze kunst. De publieke opinie, de Begeering of wie dan ook, beschouwt het borduren van een, pantoffel van veel meer zedelijken invloed op den geest van het kind, dan het muziekonderwijs. Dat laatste behoeft niet gewaarborgd te worden ! Laat ieder knoeien naar hartelust ! Wat behoeft op dien tak van opvoeding of onderwijs toezicht te worden gehouden! Ieder die wil, kan zich opwerpen als muziekonderwijzer! Men heeft geen vertrouwen in onze kunst.

In dit opzicht zijn onze collega's voor het teekenonderwijs er beter aan toe. En heeft „de muziek" minder invloed op de beschaving, dan „het teekenen"?

Daarom ook, omdat wij overtuigd zijn dat onze kunst even invloedrijk is als de schilderkunst, hebben wij het recht toezicht van staatswege te vragen. Zoolang dit er nog niet is, moeten wij zien ons zelf te helpen; wie daartoe wil medehelpen, dilettant of kunstenaar, doet, in mijn oog althans, tegenover het prestige , het gehalte, de waardigheid onzer kunst een goed werk.

Zwolle, 17 Januari 1878. B. E. Bokelmann.

INGEZONDEN.

Geachte Bedactie!

Ik mag de lezers der „Caecilia" niet lastigvallen met een nieuwe, uitvoerige verdediging van mijn meening omtrent muziek-examens; maar hoogst aangenaam zou het mij zijn, zoo mij nog een kleine plaats werd afgestaan voor de beantwoording van uw opmerkingen, waarvoor ik U overigens mijn dank betuig.

Mooglijk is de door mij gebruikte uitdrukking: „ de goeden zullen het echt muzikale gaan verwaarloozen", niet helder. Talent kan men niet aan- noch afleeren; dat is zeker. Met het „echt muzikale" nu bedoel ik niet talent, maar voordracht, opvatting, alwat bewijst, dat de kunstenaar met ernst over zijn kunst heeft nagedacht. De talentvolste moet toch ook voor die dingen tijd besteden; en hierbij beweer ik dat het examen hem in den weg zal staan. Ik meende dat mijn wijze van uitdrukken, in verband met het voorgaande, duidlijk genoeg was.

Is het werklijk waar, dat groote talenten spoedig bekend zijn? Zijn Schubert en Wagner spoedig bekend geweest? Wanneer componisten of virtuozen reeds bekend zijn, behoeven ze misschien geen les te geven; maar voor dien tijd dan?

De door U gebruikte zinsnee: „ die vrije ontwikkeling — zoo zij al gewenscht moet worden", heeft mij eenigszins verwonderd. Uit een vroegere opmerking blijkt, dat ik onder vrije ontwikkeling versta: het gebonden zijn aan de regels der kunst; en thans voeg ik er bij : en aan datgene, wat de bizondere aanleg van een of ander individu eisoht. Dat examens die ontwikkeling belemmeren, poogde ik juist aan te toonen.

Uw laatste opmerking versterkt mij, ondanks mijn geringe ondervinding op het besproken punt, in mijn gevoelen. De ouders laten zich misleiden door uiterlijkheden, zegt gij. Dat zou m. i. niet zoo dikwijls gebeuren , zoo men minder onverschillig was. In de grootere plaatsen althans bevinden zich allicht éen of meer erkende autoriteiten op muzikaal gebied; geven deze zelf geen muziekonderwijs of bestaan er redenen hun onderwijs niet te verkiezen, dan zullen zij in den regel toch welwillend genoeg zijn een persoon aantebevelen, zoo men hen om raad vraagt. Misschien zullen sommi-