lOSfl. — M 8.

156

van 1919 heeft overtroffen in het Britsche rijk met ongeveer 435.000 ton, in Nederland met ongeveer 46.000 ton, in Italië met ongeveer 50.000 ton, in Frankrijk met ongeveer 61,000 ton (zie staat II).

Nederland heeft zijn 5de plaats in de lijst behouden.

Omtrent de grootte der schepen vindt men gegevens in staat III. De gemiddelde grootte is 3332 ton, tegen 2877 ton in 1919. Van Nederlandsche werven werden te water gelaten 7 schepen van 5000—7500 ton en 2 van ongeveer 8100 ton.

Van de in 1920 te water gelaten schepen waren er:

182 metende 1.198.000 ton, gebouwd met langsverband, systeem Isherwood, 4 stoomschepen (17.300 ton), 6 motorschepen (4.424 ton) en 3 lichters (1.343 ton) te zamen 13 schepen, metende 23.067 ton, van gewapend beton;

100 schepen, metende 643.400 ton, tankschepen voor het vervoer van olie;

299 schepen, metende 1.843.715 ton, zijn voorzien van turbine-machines.

Volgens „Lloyd's Register Shipbuilding returns for the quarter ended 31st December 1920" waren er aan het eind

STAAT III.

Grootte der in 1920 te water gelaten schepen.

Inhoud Sl°om- M°tor- Zeilschepen T

schepen schepen en lichters z<*m«"

100— 500 ton 203 56 125 384

500- 1000 » 105 12 39 156

1000— 2000 » 194 7 18 219

2000- 3000 » 158 2 13 173

3000— 4000 » 156 2 — 158

4000— 5000 » 82 1 1 84

5000— 6000 » 261 7 — 268

6000— 8000 » 223 7 — 230

8000-10000 » 49 6 — 55

10000 en meer» 32 — _ 32

Totaal 1463 100 196 1759

Schepen, onderhanden op 31 December 1920.

Stoomschepen Motorschepen Zeilschepen

■ : Totaal

Landen staal Hout Staal Hout Staal Hout

| Tonnen- 2 Tonnen- 2 Tonnen- 2 Tonnen- 3 Tonnen- 2 Tonnen- 2 Tonnen-

« maat « maat « maat J maat § maat § maat g maat

^ ^! *"< O <5_ «ri <ö

I I. i l

Britsche Rijk .... 824 3.472.426 5 2.429 56 226.560 1 450 35 7 051 - — 921 3 708 916

Vereenigde Staten van ' ■ ■ ,J1U

Nrferianda\IVI^I 5 6M° ,1 f^ll - - 16 7.890 17 18.042 235 1.310.312

FrankriikQ7 SSIr/ " '9485 1 ~ 4 1565 ~ 174 450964

iranKrijK 97 395.264 — — — 2 260 3 103^ 9 ^-tn tOA qQ7 QfiQ

Jaoan^611"080- " S 2H« 10 ^ 11 35375 38 "-009 ~ - ^ 13.09? S ISl

Japan ! 59 248.513 — — — _ _ _ _ _ _ - _ w 948 >vn

Britsche Dominions . j 52 171.697 3 640 1 350 4 1.623 1 600 13 11 745 74 186 655

£weden ; 33 62.820 3 650 19 56.073 3 1.255 1 661 5 1 119 64 122 578

Denemarken .... 40 76.228 - - 15 44.221 1 450 - - 1 380 57 121 279

Spanje { 24 87.590 2 1.600 \ 150 97 sqsln

Noorwegen. .... 42 61.277 _ 6 20.090 9 2.086 2 475 - - 59 83^8

: : : : : : 1 Ss 1 ™m z z 2 4-332 - - - - ™ g-g*

Finland 5 5.150 -----ZZZZZ t l°Ac\

f™^, }_ z z z z 1 4-598 ~ 2 3:768

Gnrekfnla'nd \ ' 900 - - Z Z 1 ^00 ~ _ 7 2-350 7 ?"3^

Eiland 2 1.100 - - - - Z Z Z. Z g S

1.610 6.637.810 30 19.896 126 427.239 63 27.263 62 20.177 89 47.393 1.980 7.179.778

~ ■ ! ! L_ ,

van 1920 onderhanden 1980 schepen, met 7.179.778 ton inhoud, verdeeld over de verschillende landen als aangegeven in _ staat IV. Uit dezen staat blijkt dat Nederland, na het Britsche rijk en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, het meeste schepen met de grootste gezamenlijke tonnenmaat onderhanden had.

H.

Voordracht van jhr. ir. G. J. Laman Trip in de Instituutsvergadering van 31 Januari 1921.

In het kort verslag van deze voordracht, verschenen in ons No. 6, blz. 120 staat „Wat betreft Noord-Amerika, als de noutproductie daar op den tegenwoordigen voet wordt voortgezet, dan zal na 10 jaren de houtvoorraad met V* verminderd zijn'.

De geachte spreker verzoekt daarvoor te willen lezenWat betreft de Zuidelijke Staten (van de Vereenigde Staten van Amerika), als de houtproductie daar op den tegenwoordigen voet wordt voortgezet, dan zal na 5 jaar meer dan 1/5 en na 10 jaar ver over de helft van den houtvoorraad in die streek zijn ingekapt.

INGEZONDEN STUKKEN.

Oplossing van het vraagstuk betreffende den noodtoestand der tramwegen.

Naar aanleiding van de belangrijke beschouwingen, bovengenoemd onderwerp betreffende, voorkomende in De Ingenieur van 29 Januari 1921, No. 5, van de hand van jhr. ir. J. Röell, zij het mij vergund eenige algemeene opmerkingen te maken.

In genoemd artikel wordt betoogd dat het oprichten van een nader omschreven verkeersmaatsehappij de voorkeur verdient boven toepassing van art. 3 van het ingediende wetsontwerp tot bekrachtiging der nadere overeenkomst met de Nederlandsche Spoorwegen, en dat steunverleening aan een dergelijke verkeersmaatsehappij voor den Staat voordeeliger zal uitkomen dan het in exploitatie geven van alle tramwegen aan de hoofdspoorwegen.

Beamende dat een spoorwegbedrijf voor het geheele land in groote lijnen op eenzelfde leest kan worden geschoeid, doch dat een trambedrijf zich daartoe minder goed leent, wordt dan ook ondersteld — alhoewel art. 3 van bovengenoemd wetsontwerp daartoe de mogelijkheid schept — dat het