10*i. — M 3«.

696

gingen aan boord; de Noren hielpen een handje om ook de gereedschappen aan boord te brengen.

Daarmede was de expeditie tot onderzoek naar oliebronnen daar atgeloopen.

Het lid ir. J. II. Geulen. Er zijn, als ik den heer Deesselhuys goed begrepen heb, reeds verleden jaar kolen uitgevoerd zoowel van het Boheman-schiereiland als van Green Harbour.

Ik wil vragen, of tusschen die kolen een opvallend verschil bestaat, wat betreft de bruikbaarheid er van voor verschillende doeleinden, in de eerste plaats voor het scheepvaartbedrijf, de industrie, en verder, al is het in dit geval van minder belang, voor het spoorwegbedrijf.

Het lid Dipl. Ing. II 11 Dresselhuys. Ik kan antwoorden, dat er een groot verschil tusschen de kolen van Green Harbour van tertiaire qualiteit en de kolen van Bohemanschiereiland van Jurassische qualiteit.

De Jurassische kolen hebben een belangrijk lager calorisch effect en verder een veel hooger aschgehalte, nl. 20 pCt. Als men eenmaal dieper in de kolenlagen doordringt, dan wordt het beter, maar doordat de kolen dichter bij de oppervlakte voorkomen zijn ze vrij sterk vergast, zoodat het aan de oppervlakte voorkomen der kolen op Kaap Boheman, wat betreft de waarde ervan, volstrekt niet in het voordeel van de kolen geweest is.

In Green Harbour vinden wij een kool van zeer laag aschgehalte, van een vrij groot vluchtigheidsgehalte — in sommige schachten is zelfs een vluchtigheidsgehalte van 40 pCt. aangetroffen — en van hoog calorisch effect.

Deze kool is geclassificeerd als een goede steamkool. Wij hebben proeven genomen en, hoewel de toen gebruikte kolen vrij sterk gemengd waren met brandschiefer, waren de stookcapaciteiten buitengewoon groot.

Voor gaskolen zijn sommige soorten van die tertiaire kolen, wat haar vluchtigheid betreft, eveneens zeer goed te gebruiken, zij hebben echter een eigenschap, welke ze uit een gastechnisch oogpunt daarvoor minder aantrekkelijk maakt. De cokes worden namelijk te fijn. Het cokes aschgehalte, 65 pCt. is vrij goed, maar de cokes, die geproduceerd worden, vallen uiteen.

Het lid ir. W. 11. Kloppenburg. Zou de geachte inleider willen mededeelen of op Spitsbergen pogingen aangewend zijn om zich artesisch water van goede temperatuur te verschaffen. Zou het niet mogelijk zijn om door voldoende diep te boren water van goede hoedanigheid te krijgen, waaraan men daar zoozeer behoefte heeft?

Het lid _ Dipl. Ing. U. M. öresseinuys. In den zomer, van 1 Mei tot eind September, is er overvloed van water ten gevolge van het smelten van de sneeuw en ook door het afvoerwater van de gletscherbeken. In den winter is wat de drinkwatervoorziening betreft, smelten van sneeuw zeer aan te bevelen.

Alleen vereischt de watervoorziening van een stoominstallatie een veel grooter quantum, en dat maakt het tot no» toe wenschelijk om naar andere beweegkracht om te zien.

Voor zoover ik weet zijn op Spitsbergen nooit artesische putten geboord.

De Algemeen Secretaris, ir. R. A. van Sandick. De heer ' Dresselhuys heeft in zijn historisch overzicht medegedeeld, 1 dat in het Noorden de walvischvangst in de 18e eeuw geheel te niet gegaan is. Is dat een gevolg geweest van sociaaleconomische of politieke toestanden of van het doodvisschen der walvisschen?

Verder heeft de heer Deesselhuys ons laten zien de afbeelding van een walvischstation; dus de walvischvangst schijnt nog niet geheel dood te zijn.

Het lid Dipl. Ing. II. H. Dresselhuys, De oorzaak van den natuurlijken dood van onze walvischindustrie is geweest

het gebrek aan walvisschen. De dieren zijn door de intense <

wijze van visschen letterlijk uitgemoord. De walvisschen '

komen in de Noordelijke IJszee slechts zelden meer voor en 1

dat is de reden waarom die industrie verdwenen is. '

De Hollanders van onzen tijd hebben niet de ondernemings- i

geest van die van den vroegeren tijd bezeten om de wal- j

3 visschen ook te volgen in de zuidelijke wateren. De Noren hebben in de Zuidelijke IJszee verschillende stations opgericht i en heoben daar, vooral gedurende den oorlog, met geweldig profijt de walvischvangst uitgeoefend. Op de Orkney-eilanden, bouth-Georgia, in de Delagoabaai, enz. hebben zij groote

■ walvischstations opgericht en gedurende den oorlog hebben

■ wij daarmede een profijt van ten minste £ 40.000.000 behaald, i Het is zeer te bejammeren dat er geen Nederlandsche

industrie geweest is, die daarvan ook heeft kunnen profiteeren Aan den anderen kant is ook na den oorlog de behoefte aan dierlijk vet minder geworden. Door het herstel van het meer normale scheepvaartverkeer was de aanvoer van palmolie, copra, enz. weder in dezelfde mate als vóór den oorlog mogelijk en de vraag naar traan is dus belangrijk minder geworden.

Op het oogenblik verkeeren dan ook die walvischmaatschappijen m Noorwegen, die zoo'n geweldigen bloei gehad hebben — een even grooten bloei als de scheepvaartmaatschappijen gehad hebben — in een noodlijdenden toestand. Er zijn walvischmaatschappijen, waarvan de aandeelen staan op één vierde van de waarde, welke zij gedurende den oorlog hadden.

Zooals gezegd, het verdwijnen der walvischindustrie in het Noorden is veroorzaakt door het verdwijnen der walvisschen Eet station te Spitsbergen is gedurende den oorlog niet gebruikt. Verleden jaar is een poging gedaan door Noorsche walvischvaarders om het bedrijf weder aan den gang te brengen; zij hoopten namelijk, dat ten gevolge van de lange rust, die de walvisschen in de noordelijke wateren hadden gehad, hun aantal vermeerderd zou zijn, maar de resultaten hebben die hoop niet bevestigd.

Een van de aanleidingen tot het wederopnemen van de walvischvangst is geweest, dat in de laatste jaren weder in de zee ten zuiden van Spitsbergen wordt aangetroffen het z.g. walvischvoedsel, die kleine schaaldiertjes, die door verscheidene walvischvaarders beschouwd worden alseenteeken van een zachten winter. Ik kan zeggen, dat wij in elk geval met ons programma gerekend hebben op het resultaat van het voorkomen van dat walvischvoedsel. Ons programma van dit jaar heeft rekening gehouden met een zachten winter en de practijk heeft die eigenaardige voorspelling van de walvischvaarders bevestigd.

De Voorzitter prof. ir. S. O. Everts. Ik zeg den heer Deesselhuys dank voor de bereidwilligheid, waarmede hij gevolg heeft willen geven aan de uitnoodiging van den Raad van Bestuur om in onze vergadering iets mede te deelen over zijn echt Nederlandsche, grootsch opgezette onderneming.

Dat daarvoor groote belangstelling zou zijn, verwachtte de Raad van Restuur, en uit de opkomst in deze vergadering kan de heer Deesselhuys zien, dat werkelijk die belangstelling in het Instituut zeer groot is, hetgeen niet te verwonderen is. De heer Deesselhuys heeft die onderneming opgezet met veel energie, en wij uiten de beste wenschen voor het verdere slagen der onderneming.

Het lid Dipl. Ing. H. IS. Bresselliuys. Mijnheer de voorzitter. Ik dank u voor uw vriendelijke woorden. Wij zijn intusschen volstrekt niet de eersten geweest om de ontginning der kolenbeddingen op Spitsbergen ter hand te nemen. De Noren en Engelschen waren ons reeds voorgegaan. Dat wij de eerste Nederlanders waren is mijns inziens een zuiver toevallige omstandigheid.

REDACTIONEEL GEDEELTE.

t Jhr. ir. L. A. SANDBERG

nooR

ir. M. A. C. HARTMAN (Met portret.)

|gÖ5H<!||p den 2en Augustus 1921 overleed te 's-Gravenhage, jWrafflj betrekkelijk nog onverwachts, hoewel hij reeds lang mSKai aan het sukkelen was, de nestor van het Neder■^..-.t.! landsctie ingenieurscorps, jhr. ir. Lodewijk Alexandek Sandberg, in den hoogen leeftijd van 86 jaren. In De Ingenieur van 7 Februari 1920, No. 6, bij gelegenheid van zijn