Mengelwerk.

aanmerkingen te maken waren op mijne „ kijkjes," die gij, met uwe vriendschappelijke gevoelens omtrent mij, steeds bereidwillig plaatsen wildot,

Het mij toegezonden stukje van den heer A. Kist is althans een bewijs, dat men soms of niet recht begrepen wordt of in belangrijke vraagstukken verbazend verschillen kan.

De heer Kist „is H niet overbodig voorgekomen in antwoord te treden''' meenende, dat de strekking van

mijn schrijven „geenszins onbevorderlijk is voor de ontwikkeling van den geest der schooljeugd.'"

Inderdaad heb ik gesproken over „ de barbaarsohe voortzetting van den oorlog met Frankrijk." Men versta mij wel. Een strijd uit noodweer voor het vaderland, voor haardsteden en altaren, tegenover een dwingeland ofalleenheersoher of gelukzoeker, is plicht en blijft edel. Ik roem den man, die liever het leven dan zijn vrijheid opoffert; ik prijs de vrouw , die zich laat martelen om. hare eer te bewaren : zou ik dan het gevoel van plicht en den heldenmoed van een geheel volk niet vereeren? Nog kan ik mij verkwikken aan den vrijheidsstrijd der vaderen tegenover spaansohe dwinglandij. Ik sprak echter van de barbaarsohe voortzetting van den oorlog. Uit een zuiver moreel oogpunt, losgemaakt van antipathiën en sympathiën, kan koning Wilhelm nooit verantwoorden , dat, toen hij bij Sedan den Keizer in zijn macht had, hij strijden bleef tegen het fransche volk, vooral ook, daar hij, slechts enkele weken vroeger, had gezegd , dat hij niet tegen het volk maar tegen Napoleon en diens leger streed. Dit is mijn gevoelen en wil ik gaarne prijs geven voor beter. Het niet zeer duidelijk gestelde stukje van den heer Kist kan mij echter nog niet doen besluiten om mijne overtuiging, die steunt op een zedelijke waarheid, op te offeren.