Mengelwerk.

weidenkenden er. verstandigen, die, uit dit oogpunt beschouwd, minder behoefte hadden aan omgang met, aan terechtwijzing en onderrichting van hen. De overigen, die het veel meer behoefden, lieten zij grootendeels aan hun lot over. Wel ingezien moest het juist andersom geweest zijn. Zij hadden die ouders bij voorkeur moeten bezoeken, welke nog op den laagsten trap stonden in kennis omtrent een verstandige opvoeding hunner kinderen, en door hunne onkunde en dwaling het meest de school tegen- in plaats van medewerkten. Dit zou niet alleen de huiselijke opvoeding spoediger verbeterd hebben, maar ook voor den bloei der school onberekenbaar voordeelig geweest zijn, want, — om nog eens terug te keeren tot ons eerst gekozen beeld, — de stralen uit het huis en uit de school liepen nog geenszins in gelijke richting op het brandpunt aan, en werkten dus niet weldadig te zamen tot één doel.

Sedert de invoering der wet van 1857 staan de onderwijzers op een meer onafhankelijk standpunt, omdat zij niet meer grootendeels van de schoolgelden behoeven te bestaan, en minder belang hebben bij het getal leerlingen. Dit heeft sommigen onderwijzers aanleiding gegeven om zich totaal te isoleeren van het huis, en geheel buiten verband tot de ouders hnn werk te verrichten. Dit is een noodlottige dwaling, zeer ten nadeele van volksvorming en volksonderwijs , zoo als uit het boven aangevoerde licht is op te maken. Dat de onderwijzers nu meer onafhankelijk zijn, dit mag alleen beteekenen, dat zij des te vrijmoediger het hoofd kunnen bieden aan alle onverstand, maar ook dit alleen mogen doen, wanneer er geen zachter, edeler en voordeeliger wegen openstaan ter bereiking van dat doel. Geenszins mogen zij daarom de weldaden minachten en versmaden, die er ontstaan uit een juist en goed verband tusschen school en huis. Ondanks de tegenwoordige hoogte van verbetering der