BoeMeoordeeiingen.

In liet Voorberigt spreekt liij van het aangroeijen dier verordeningen, sedert het onderwijs langzamerhand ecne belangrijke aangelegenheid van den Staat is geworden, de behoefte aan de kennis daarvan voor elk, clie er belang in stelt, of belang bij heeft, en voorts over de reeds bestaande verzamelingen, tijdens het in het licht zenden van de zijne. Vervolgens worden de bronnen aangehaald, door hem gebezigd, en erkentelijk de personen herdacht, die hem met raad of daad zijn behulpzaam geweest. In één opzigt zou zijn werk onvolledig zijn te achten, te weten, door het ontbreken van de aanschrijvingen van den Heer A. van den Ende aan de provinciale Coni' missiën van onderwijs, zoo mede van de aanschrijvingen van de Ministers bij verschillende departementen, opeenvolgend belast geweest met de regeling van het openbaar onderwijs. Hier hebben wij eene kleine bedenkingRef. is een voorstander van openbaarheid, en voedt geen twijfel, of de Heer H. zou van wat hem medegedeeld zou zijn, een bescheiden "en omzigtig gebruik hebben gemaakt; doch wij twijfelen aan do bevoegdheid va» de Commissiën van onderwijs, om, zonder hoogerverlof, stukken van den bedoelden aard te laten openbaar maken. Wij denken hier aan hetgeen, naar ons gevoelen, Schoolopzieners en Commissiën van onderwijs in de» geest onzer schoolwet zijn en behooren te wTezen. Moj dit enkel als eene zaak van vorm worden beschouwd) wij hebben er vrede mee.

Aan het voornemen om in een volgend deel al de g6" westelijke besluiten en verordeningen op te nemen, wer« 1 volgens het Voorberigt voor het tweede deel, geen ge' volo- gegeven, ook wegens gebrek aan genoegzame dee*' neming —-; er was, namelijk, eene.inteekening voor ge'