Boekheoordeelinsesn,

len, zonder hem tevens daarvan het bewijs te geven,of althans de waarheid dier eigenschap door redeneringen te doen inzien. Mist het leerboek deze eigenschap, dan kan het volstrekt geen nut stichten; integendeel kan het dan slechts dienen, om hem, die het gebruikt, een geheel verkeerd denkbeeld van de wetenschap te geven, ja zelfs deze in zijne oogen oneindig lager te stellen, dan zij verdient. Teregt merkt de Heer Hemelop het op, dat „ieder, die gezond verstand en goeden wil ■bezit, in staat is aanmerkelijke vorderingen in de meetkunde te maken"; doch wanneer hem daarbij eene menigte onverklaarde eigenschappen worden voorgezegd, zonder dat hij in de gelegenheid wordt gesteld, er de waarheid van'te erkennen, zoodat er meer een geheugenwerk van wordt gemaakt; dan betwijfelen wij het zeer, of het onderwijs wel goede vruchten zal kunnen dragen.

Het spreekt van zelf, dat aan de voorwaarde, die Wij hier voor eene goede behandeling der meetkunde gesteld hebben, niet zal kunnen voldaan worden, zoo niet tevens voor eene goede volgorde wordt zorg gedragen. Is deze verkeerd, dan is het onmogelijk, dat het onderwijs geleidelijk kan wezen. Wordt de leerling gedwongen, steeds van den hak op den tak te springen, dan kan het niet anders, of de begrippen, die hem nog bijblijven, zullen verward moeten zijn. Het is juist die strengheid in de volgorde, die een eerst vereischte is vOor eene doelmatige behandeling; wordt deze verwaarWsd, dan wordt het onmogelijk, de stellingen op eene eenvoudige wijze te betoogen. Telkens heeft men dan Zwegen of omwegen noodig, om het verlangde doel te bereiken; want wil men ook deze vermijden, om op eene