970

EDUARD BERNSTEIN,

van Marx en Lassalle toch de vraag aan ons op; hoe groot de beteekenis der Joden in de Duitsche sociaal-democratie is geweest.

Marx en Lassalle hebben feitelijk zonder vooropgezette bedoeling de plaats der Joden in de partij gunstig beïnvloed. Het bloote feit, da deze mannen, die hartstochtelijk voor de zaak van het proletariaat streden van afkomst Joden waren, sterkte reeds de socialistische arbeiders in den strijd tegen het anti-semitisme. Tevens droeg de bovengenoemde omstandigheid er toe bij, dat de socialistische propaganda onder de Joden sterk toenam. Hetgeen Marx en Lassalle zelf over de Joden hebben geschreven kon evenwel eerder tot eeI1 tegenovergestelde uitwerking leiden.

Van Marx bezitten wij een speciale, zich met het jodenvraagstuk bezighoudende, verhandeling in zijn artikel „Over het Jodendom > verschenen in de „Deutsch-Französische Jahrbücher" van 1844. Hierin bespreekt Marx twee publicaties van Bruno Bauer, die hetzelfde onderwerp behandelen. Gelijk alle arbeid van Marx bevat 00» deze veel vernuftige en diepe gedachten. Toch is zij in haar gehee onbevredigend. Marx bevindt zich in dit opstel, evenals in zijn andete werken, sterk onder den invloed van Hegel. Hij ziet de Joden in het algemeen als een volk van sjacheraars en werkt daardoor mee, het m Duitschland op den voorgrond tredende vraagstuk betreffende de staatsburgerlijke rechten der Joden te verschuiven tot het nog vèra liggende tijdstip van den socialistischen ommekeer der maatschapp1-!' waarna geen gesjacher meer mogelijk zal zijn. Wij lezen bij hem o.a-*

,, Waarop berust het bestaan van het jodendom ? De directe behoefte; het eigenbelang.

Wat is de maatschappelijke beschaving der Joden ? De sjacher • • " Wat is zijn maatschappelijken god? H e t g e 1 d . . .

Wij zien dus in het jodendom een algemeen voor dezen tijd anti' sociaal element, dat door de historische ontwikkenling, waaraan

de Joden

in deze verhouding ijverig hebben medegewerkt, tot zijn tegenwoordig^ hoogte werd opgevoerd, tot een hoogte, waarop het zich noodzakelijk moet oplossen.

De bevrijding der Joden in haar diepste beteekem5 is de bevrijding der menschheid van het Jodendom...

Het geld is de ijverzuchtige god van Israël, waarvoor geen ander god mag in de plaats komen. Het geld vernedert alle goden van dei1 mensch en doet hen in een waar veranderen . . .

De god der joden heeft zich verwereldlijkt, hij is tot god der wereld geworden. De wissel is de waarachtige god der Joden. Hun god lS slechts de in hun verbeelding levende wissel."

Het was verre van Marx, te willen beweren, dat alleen de Joo*