„Ernstiger is het feit nog, dat de efficiency van den arbeid (in den tijd der prosperiteit) vermindert, omdat overwerk vermoeidheid met zich meebrengt, omdat „ongewenschte elementen" dan in dienst moeten worden genomen en omdat de massa niet tot de hoogst mogelijke snelheid kan worden aangezet in den tijd, dat de vraag naar arbeidskrachten hooger is dan het aanbod."

Verder schrijft hij op blz. 61 van hetzelfde werk:

„Deze tendenz wordt doorkruist door een ander: de fluctuatie in de efficiency van den arbeid. Gedurende de prosperiteit is het waarschijnlijk, dat de efficiency vermin* dert, deels wegens de industrieele vermoeidheid, die voortkomt uit de snelheid der productie en het overwerk, deels wegens de onverschilligheid bij de arbeiders voor hun taak, daar er toch arbeidsgelegenheid te over is in andere fabrieken en deels ook omdat dan öf ongeoefende, öf inferieure arbeiders aan het werk worden gezet; in de depressie is het omgekeerde het geval."

Voorts een aanhaling uit het werk Money and Prices van Prof. L. Laurence Laughlin, waarin hij op blz. 47 omtrent de depressie* periode 1873—1896 mededeelt:

„De invoering van verbeteringen in de ijzerindustrie sinds 1873 laat de tendenz, om nieuwe productiesmethoden in den tijd van financieele depressie in te voeren, duidelijk aan het daglicht komen. Als het zaken doen winstgevend is, dan bestaat er geen reden om het bedrijf stop te zetten ter wille van het invoeren van betere productiesmethoden, daar toch iedere dag stopzetting een groot verlies veroorzaakt. In den tijd der depressie is stopzetting geen verlies."

En dan haalt Laughlin een passage van Joseph D. Weeks aan, waarin de verschillende verbeteringen in de ijzerindustrie, tot invoering ge* komen in de depressie van 1873—1896, worden opgesomd. De aan* gehaalde passage eindigt aldus:

„Een kleine verandering vandaag, een andere kleine verandering morgen, totdat na verloop van maanden en jaren een geleidelijke verbetering heeft plaats gevonden, welke verbetering zóó groot is, vergeleken met vroegere jaren, dat men die nauwelijks zou gelooven, indien men die vergelijkingen niet maakte. Ik geloof, dat als ik den tijd had, ik op zijn minst 500 verbeteringen zou kunnen opnoemen, waarvan sommige de kosten en anderen de kwaliteit van het product hebben verbeterd."

Laughlin voegt aan deze passage dan nog deze woorden toe:

„Zelfs in het geval, dat verbeteringen reeds vóór 1873 waren ingevoerd, zijn deze verbeteringen eerst op groote schaal sinds 1873 toegepast."

In een noot op blz. 97 deelt de schrijver ons mede, dat een der grootste ijzerfabrikanten in een gesprek, een paar jaar na de crisis van 1873, waarin hij klaagde over de slechte vooruitzichten in het bedrijf, de merkwaardige woorden gebruikte, "And yet we were never making so many improvements as now".

Voor de productiviteit hebben wij dus voor den cyclus en de periode van langen duur de volgende wetmatigheid:

740