REVUETJE
OMDER REDACTIE N/AM
DE GESCHIEDENIS VAN WILLEM ZONDER LAND.
(Slot).
Als zijn vrouwtje zoo begon, kon de koning haar niet weerstaan.
„Welaan, het zij zoo... maar dan ook een klein stukje, vriend Alberich."
Het zou niet groot zijn. Het paleis kon blijven staan en ook al het weiland.
Alberich dankte het koninklijk echtpaar en ging terug naar zijn eigen verblijf...
Nu brak er een drukke tijd aan!
De zeekoning gelastte den wind om te gaan stormen en het water werd huizenhoog opgezweept.
In de smidse der kabouters stonden de ovens rood gloeiend. Het brandde en siste en de vonken spatten overal heen. De vlammen sloegen hoog op!
Het borrelde en kookte en daartusschen door hoorde men het razen van de zee.
Het was een lawaai dat hooren en zien vergingen!
Eindelijk kwam er wat rust... en toen lag er een stukje land ...vlak en kaal, zonder boomen, zonder gras, geen levend wezen was er te ontdekken.
De elfen zweefden toen naar de zon.
„Ach, kleine Zonnestralen, Wil toch niet langer dralen, Verwarm het land en maak het droog, En span daarna uw regenboog."
TANTE MIES
En dat deden de stralen. De elfen huppelden weldra lustig op en neer langs den mooien, grooten regenboog...
Toen het zoover was gingen de kabouters tot de vogels en vroegen of zij zaden wilden halen, want wat was nu een land zonder boomen, planten en bloemen?
En de vogels vlogen overal heen! Wat gaf dat een drukte! Ze lieten de zaadjes maar vallen, dan hier en dan daar en zoo ontstonden er bosschen en velden en de mooie heide. Ook de weilanden werden niet vergeten.
Meteen vertelden ze aan de dieren dat er een nieuw land was... Als de beesten dus lust hadden om te komen?
Nu, dat lieten ze zich geen tweemaal zeggen! Het was een gesjirp en gebrom van je welste.
Zoo was dan alles gereed om de eerste bewoners te ontvangen...
Ver hier vandaan, op een groot weiland, in een prachtig prieel woont de witte droomvrouw. Zij regeert over de droomkindertjes, die ze iederen nacht uitzendt om de menschen droomen te geven.
De witte droomvrouw vernam van de vogels dat er een mooi stuk land lag te wachten op de menschen. Daarom zond ze haar bode uit om eens te zien of er ook hier of daar veel menschen bij elkaar waren en ja, zoowaar, de bode vertelde dat er ergens een volk was, dat wel wilde verhuizen als het maar wist waar heen te gaan.
„Gaat, mijn kleine droomkindertjes en vertel aan den oudsten, dat er een mooi land is, volop water, veel weide en bosschen en ook moeras... gaat!"
De droomkinderen gingen. Op hun teere vleugeltjes vlogen ze heen en in den slaap fluisterden ze den oudsten in, dat er een heerlijk stuk grond was.
In dien tijd geloofde men nog in droomen en daarom gingen de menschen den volgenden dagdadelijk aan den gang om alles voor den tocht in gereedheid te brengen.
Have en goed werd in uitgeholde boomstammen gelegd en toen ging men op reis met kinderen en slaven, met vee en met huisraad... toen zakte men de rivier af tot men kwam in het heerlijke frissche land, dat een geschenk was van de Elfen, de Kabouters, den Zeekoning en de Zon.
Wat hadden Nefele en Oceana een pret als ze naar de menschen keken. Soms ging Nefele over het land wandelen. Dan sleepte haar gewaad over