DE ZONDERLINGE BRUIDEGOM

11e tooneel.

RIJNSTEE, alleen; daarna VAN HEEM.

(Rijnstee, het nog niet met zichzelf eens, wat hij doen moet, zet zich ten slotte links (doch niét met z'n rug naar rechts), den brief uit te lezen. Korte stilte. Dan treedt van Heem binnen van uit den tuin. Ze zien elkaar dadelijk. In de gegeven omstandigheden is van Heem's verbazing natuurlijk iets grooter dan die van Rijnstee.)

RIJNSTEE. Hé!

VAN HEEM (lange lachbui). Nee, maar! RIJNSTEE. Jij ook al hier?

VAN HEEM (gespannen). Ook al? Wat bedoel je? RIJNSTEE (zich herstellend). Nu, net als ik! v. HEEM (gerustgesteld). O, dus je hebt nog niemand gesproken?

RIJNSTEE. Over wie heb je 't?

v. HEEM. Kerel, voor d'r iets gebeurt, maak dat je wegkomt! Ze zijn hier, allemaal. Hetty, de ouders, de zusters ....

RIJNSTEE (lakoniek). En jij!

VAN HEEM (even uit 't veld geslagen). Ja, en ik -Je begrijpt dus, wat een toestand dat zou geven!

RIJNSTEE (plots op anderen toon, op den man af) Zeg, waarom schrok je zoo, toen je mij zag?

v. HEEM (zich opwindend). Hemel, dat is toch duidelijk! Wie had jou nou hier verwacht? En als de anderen je ontmoeten!

RIJNSTEE (hem recht aanziend). O, daarom alleen?

v. HEEM (ietwat weifelend). Ja, waarvoor anders?

RIJNSTEE (weer leukjes). Ach, ik dacht zoo, jij en getrouwde vrouwen, hè?

v. HEEM (blij, dat Rijnstee 't zoo opneemt, luchtig). Nu ja, ik maak mevrouw Engelberg 'n beetje 't hof, Wat zou dat?

RIJNSTEE. Ella? Maar.... (plots, als doet hij een ontdekking). Drommels, Hetty is eigenlijk geen getrouwde vrouw!