DE BEDROGENE

dan ook, mij een weinig van de overmatige, mij al te zeer drukkende spanning moest ontladen — dronk ik op mijn beurt snel achter elkaer twee glazen wijn leêg, daarna het glas in een krampachtige beweging in mijne hand verbrijzelend.

— Kijk, nu heb je bloed aan je hand, zeide de gravin langzaam en bedaard — waarom sprak zij mij plotseling zoo vertrouwelijk toe? — en zij boog zich geheel naar mij over.

— Dat is dus het eerste bloed, dat je voor haar vergiet, zeide de oude onbeschaamd.

Ik drukte mijne hand met wijdgespreide vingers vast op het tafellaken, zoodat de geheele afdruk, rood en nog nat van bloed, duidelijk zichtbaar werd. De heer de R. zag mij opmerkzaam, doch zooals ik duidelijk zag, nu op zijne beurt niet zonder de grootste verbazing aan.

— Er zal nog wel meer vergoten worden, antwoordde ik langzaam en nadrukkelijk en met eene zekere tevredenheid zag ik hoe hij plotseling in elkaer dook, als onder den striem van een zweepslag. Ik keek op en zag in de donker brandende oogen van Niuta, zooals ik haar nu nog slechts noemen kon. Ik voelde hoe de mijne met het verterende verlangen, dat eensklaps als vuur in geheel mijn wezen scheen op te laaien, haar aanstaarden. Zij stond op en zette zich naast mij, met beide hare koele, witte handen nam zij de mijne, die geheel met bloed overstroomd was als een roode daemonenhand, die ik onmogelijk meer als van mijzelven herkennen kon, en terwijl zij mij met haren zachten, mild medelijdenden blik aanzag, zeide zij, zooals een moeder tot een kind, dat onwetende zich ernstig heeft bezeerd en haar zijne kleine smarten toont:

— Je hand is geheel rood.... van bloed. Dat moet je nooit, nooit meer doen....

Toen belde zij zelve om den kellner, die met hare verklaring — die ik op dat oogenblik niet eens verstond — tevreden, vlug warm water, zeep en een handdoek bracht. Ik verwonderde mij toen zelve, dat het bloed zoo snel gestelpt was. (Later bleef hiervan nog een enkel lidteeken over.)