KRONIEK
voortdurend roepen: „La piéce, monsieur Francois, la pièce!"
Het boek werd niet met vreugde, noch uit haat, noch in verontwaardiging, ook niet uit een stemming van gezelligen verteltrant, geschreven.
De gevallen zijn soms wel „aardig" of „interessant", zooals de schets „Het bureau Securitas", waar de zaakwaarnemer een teringlijder uit de Tuinstraat voor een gezonden fietsengapper laat doorgaan en vrijspraak voor zijn cliënt verkrijgt. Maar het had veel levendiger beschreven kunnen worden, het geval had meer „uitgebeend" moeten worden, meer in de fantazie van den humoristischen schrijver tot een stukje vroolijke kunst kunnen uitgroeien. Pauwels is in dit boek niet op dreef geweest. Het is alsof hij gegeeuwd en gezucht heeft bij de voleindiging van iedere bladzijde en telkens gedacht heeft, om in zijn stijl te schrijven: „lederen dag een draadje is een hemdsmouw in het jaar!"
Waar men „Ambtsgeheim" openslaat, staan zinnen, die, in woordkeus en zinsvorming, totaal verouderd zijn. B.v.:
„Het was het ongezellige seizoen waarin het nog niet heelemaal winter is en de spaarzame Hollander aarzelt om reeds met stoken aan te vangen."
De schetsen zijn ook slecht van constructie, van bouw, van samenstelling. Nergens die goede, saamgedrongen conceptie als van het schetsje „Elisabeth Bas" in „Boeven en Burgers", nergens de felle en scherpe geestigheid als die van het verhaal „De Parel". En ook de stem van verzet, de aanklacht van een diep in zijn wezen verontwaardigd mensch over de misstanden in de rechtspraak ontbreekt.
Het is niet vriendelijk van mij dit laatste werk van den heer Pauwels op een zoo misprijzende wijze te veroordeelen, te-meer, daar Francois Pauwels ter gelegenheid van mijn 25-jarig jubileum als schrijver en voordrager, zoo aardig „geschmoesd" heeft en mij in het zonnetje van de openlijke waardeering heeft gezet. Maar het kan niet anders. Wij leven in Holland niet te-midden van cénacles, die elkander bewierooken of gedachten en gevoelens zoo