34

DE VLUCHT

herstellen en hij had alles laten gaan zooals het ging en zich meer nog dan vroeger teruggetrokken en overal buiten gehouden.

Daarom echter was er, vooral in den laatsten tijd, toen de vier kinderen volwassen waren, menigmaal iets, dat hem pijn deed. Vervreemd als hij was van vrouw en kinderen, zweeg hij dan, om alleen in beslissende oogenblikken een oordeel te geven, dat juist door z'n zeldzaamheid als een bevel klonk en evenzoo werd opgevat. Tegenspraak bestond dan niet.

Zoo had hij ook, na z'n oudste dochter in stilte te hebben waargenomen, met dien eenen karigen zin, haar levensdoel en bestemming gegeven.

Toen Emma frisch gekapt en behoorlijk gekleed weer in dé huiskamer terugkwam, vond ze haar moeder op de gewone plaats bij het raam zitten borduren.

De groote gele brief lag voor haar, op het tafeltje. Mevrouw Valck keek niet op.

Besluiteloos bleef Emma bij het tafeltje staan. Ze voelde zich als 'n klein kind.

„Hebt u dat gelezen, Moeder?" Haar stem trilde.

„Ja."

„En...."

„Nu 't is goed. Wanneer moet je er heen?" „Den eersten Maart."

„Dan mogen we wel gauw voor de kleeren zorgen. Wat moet je allemaal hebben? Laat 's kijken, in dien brief."

Zakelijk bespraken ze, als twee vreemden, wat er voor den eersten Maart nog gebeuren moest.

Toen de broers thuis kwamen en het nieuws hoorden, spotten ze over „Zuster Emma". Het deerde haar niet veel.

Wel deed het haar pijn, dat haar moeder plotseling ernstig zei:

„Nu, zoo gek is het nog niet; misschien vindt ze er in een of anderen jongen dokter wel den waren Jozef."