DE GROENE GARGOUILLE

117

koortsigen dommel der huizen uit als een schoon en fantastisch visioen.

Daarachter daalde de psalmonieerende gothiek der flamboyanten, kruisbloemen en hogels tot nederige stilte van een kloostergang, waar het leven van verweerde Heiligen verhaald werd in reliëf naast reliëf en waar uit de gebeeldhouwde gootlijsten kwijlbekkende gedrochten staken als een tarting voor het aangezicht van God.

In haar cel trachtte zuster Barbara rust en koelte te vinden. Ze legde de handen aan den kalken wand en drukte het gloeiende gelaat tegen het cement, dat warm en klam aanvoelde. De cel was als een klein graf, dat openstond op het zonlicht in den bloeienden kloostertuin. Boven de deur hing streng en zwart het kruisbeeld en in den hoek lag haar bed van stroo.

Zuster Barbara zuchtte.

Nog nooit was de hitte zóó afmattend, zoo ondragelijk geweest als vandaag. Ze knielde neer om te bidden. Maar haar gedachten smolten vóór haar mond de woorden prevelen kon, haar vingers deden de kralen van den rozenkrans gedachtenloos rondgaan en een leege stilte gonsde in haar ooren. Haar hoofd in de ronde kap zonk langzaam voorover. Zoo bleef ze even roerloos, toen ontglipte de rozenkrans haar handen en viel met een slag op den grond.

Zuster Barbara schrok. Had zij geslapen? Had zij waarlijk vergeten te bidden? Kon zij zulk een zonde hebben begaan? Maar het was ook zoo warm; als het niet zoo warm was zou ze beter kunnen denken.... kunnen bidden. ...

Ze nam den rozenkrans op en boog zich opnieuw tot gebed, zich dwingende tot aandacht en devotie. Maar het was zoo warm, zoo warm. Een dikke bromvlieg vloog naar binnen en gonsde rond, telkens stootte zij haar kop tegen de zoldering. Ze luisterde verstrooid naar haar gezoem en keek ze na, tot zij plotseling door het raam wegdook en daarop werd het binnen zoo roerloos stil, dat ze er van schrok. De hitte steeg in golven naar haar hoofd