184

DE DWARSKIJKERS VAN BAKUBA

plechtig. Er wordt geen schoen gepoetst en de smeer is peperduur. Enfin, U hoef ik natuurlijk niéts te zeggen, want je hebt al sof genoeg met je grooten Allah.

De laatste woorden fluisterde hij, natuurlijk. Haroen al Raschid knikte hem welwillend toe, als wilde hij zeggen dat hij alles afwist van de ups en downs in het schoenpoetsvak.

— Zou je niet graag een ander baantje hebben? vroeg hij dan.

— Al was het dirèct, Chalief, als ik er maar méér mee verdien en minder hoef te werken. Ik ben nergens te lui voor.

— Ben je nog altijd Dwarskijker?

— Ja. Maar als U wat beters voor me weet, kan U het van me cadeau krijgen. Zóó of zóó een hillig en dood moet ik toch.

— Nee, nee, éénmaal Dwars, altijd Dwars. Wil jij Voorganger worden? Het baantje in Bakuba is vacant.

Moeley Aboel krabde langs zijn neus en keek bezorgd.

— Om U de waarheid te zeggen, ja en om U nog méér de waarheid te zeggen, néé, Chalief, antwoordde hij zoo openhartig als hem mogelijk was. Het baantje is mooi genoeg, daarom niet, maar het is mij te moeilijk en te omslachtig. Nou, bij gelegenheid dan maar, als U eens iets anders weet.

— Kom, kom, Moeley, zei Haroen al Raschid, vleiend, sla het nu niet zonder meer af. Vertel eens, wat voor moeilijks is er dan aan verbonden?

— Wat voor moeilijks? Een hééle boel moeilijks. Dit en dat en dat en dit. En dan nog de „geschillen".

— Geschillen! riep de Chalief op donderenden toon en sloeg de hand aan zijn scherp staal. Voor geschillen heb ik mijn Bedoeienen, begrepen? Goéd begrepen? Daar hou jij je dus buiten.

— U begrijpt me niet, zei Moeley, die een beetje wit om zijn neus was geworden, bedeesd. Ik bedoel geen moordpartijen en messengevechten en zoo meer, maar vreedzame geschillen tusschen fatsoenlijke menschen. Bijvoorbeeld,