DE DWARSKIJKERS VAN BAKUBA

189

de Dwarskijkers van Bagdad en Bakuba. Vooral in de laatste stad babbelde men er graag over en wel het liefst als Salah en Hischam in de nabijheid waren. Hoewel dat hen beiden danig verveelde, waren ze te verstandig om zulks te laten merken. Dsjiafar, een handelaar in net gedragen tulbanden, echter, luisterde zoo dikwijls naar die geschiedenis, dat ze hem eindelijk op een idee bracht. Hij liep op een holletje bij zijn vriend Manzoer aan, die 's zomers met water en in den winter met gebraden kastanjes ventte, in de Sahara.

— Ik heb een reuze-idee, riep hij. Als de Chalief zoo uitgeslapen blijft tot een volgend geschil, dan is er voor ons wat aan te verdienen.

Manzoer zette een gezicht alsof hij minstens tien betere ideeën had dan Dsjiafar, maar luisterde toch aandachtig naar hem. En ze waren het dra eens.

Den volgenden dag kochten ze in het geheim, voor gezamenlijke rekening, den zwaarsten os, die er in jaren uit West-Europa was aangevoerd. En nauwelijks een uur later kwamen drie kwart van alle Dwarskijkers en de heele stedelijke politie er bij te pas om de twee, die elkander van kant wilden maken, te scheiden.

— De os is van mij! schreeuwde Dsjiafar. Ik heb hem met een bankie van duizend Turksche Ponden betaald!

— Hij liegt, zoo leelijk als hij is! krijschte Manzoer. Dat bankie was van mij. Ik had het hem meegegeven om het watermerk te laten onderzoeken.

Moeley Aboel lag nog te slapen, maar werd wakker geschreeuwd door den uitroep: Geschil! Geschil! Hij sprong op den eersten den besten leegen muilezel die voorbij kwam, reed door alle haltes heen en mende het steigerend dier dwars door de volksmenigte. Maar, toen hij de voormalige vrienden hun zaak hoorde verklaren, zakte zijn hoofd troosteloos op zijn borst. Een olijf, dat ging nog; doch hoé verpakte hij een vetten os in een tabaksdoos? Een andere bewaarplaats voor kostbaarheden had hij nooit bezeten.

Hij trachtte de zaak over te doen aan den Stads-Kadi;