57° SCHOONE GEDACHTEN, ENZ. VAN LAFÖNTAtME.

Er beffoat eene deugd. Dit geloof moet men nimmer laten varen, fchoon men ook ziet, dat de edelfle beiluiten vaak niets dan trotschheid, de fcliitterendfte daden vaak niets dan ijdelbeid zijn. Er zijn gedachten, gewaarwordingen, voornemens en handelingen van welken niemand iets weet, en die nogtans de deugden van ganfche eeuwen opwegen; even gelijk er edele gefteentens zijn, die, hoe klein, hoe onmerkbaar zii ook mogen wezen, nogtans de waarde van ganfche Koningrij. ken bezitten.

Men moet den ongelukkigen helpen, eer dat zijne ellende de bron der vreugde uitgedroogd heeft. Dat toch niemand den fineekenden antwoorde: wacht tot morgen, of tot den avond! Waarom zou hij nog een enkel uur lijden? Waarom niet terftond gelukkig zijn?

Is het dan buitendien niet met de vreugde, als

met eenen zeer heeten dag, waarop zich geen woikj. aan den hemel vertoont? Slechts twmtig dagen onder de drie honderd vijf en zestig in een jaar zijn gansch helder; en honderd en vijftig zijn flik donker.

eene gel ij k e nis.

(Naar franklin.)

Een der voornaamffe Tndifche Nabobs zond eens aan eenen naburigen Monarch de volgende gelijkenis: „ Een fchipper aan de rivier den Ganges was in zijne kindfche jaren bijna verdronken. Zijn vader en grootvader verdronken omdat zij niet konden zwemmen 5 zijne oudlte dochter verdronk bijna onder zijne oogen; zijn fchoonzoon en eene kleindochter verdronken op eenigen afftand van hem. Een paar kinderen en kindskinderen zijn hem nog overgebleven, van welke een

eenig zwemmen geleerd heeft. Zoude deze vader

niet wel doen, wanneer bij zijne overgeblevene familie insgelijks liet keren zwemmen?"

„ Deze gelijkenis," antwoordde de Monarch, „ /s